Ketters

Velen geloven zich echte Christenen te mogen noemen en de anderen, bijvoorbeeld antroposofische christenen, ketters. Men moet daartoe weinig christelijk gevoel hebben. Het mag misschien wel geoorloofd zijn om te vragen: Is het dan werkelijk christelijk om te denken dat ik alles doen kan en dat Christus alleen in de wereld is gekomen, om dat alles van mij weg te nemen, om mij mijn zonden te vergeven, zodat ik met mijn karma, met mijn zonden niets meer van doen heb? Ik denk dat op zo’n manier van denken een ander woord meer van toepassing is dan het woord “christelijk”; misschien zou het woord “gemakkelijk” beter zijn dan het woord “christelijk”. Gemakkelijk zou het in ieder geval zijn als men enkel berouw zou moeten hebben, en dat daardoor alles, wat men in de wereld misdaan heeft, uitgewist zou zijn voor zijn gehele latere karma.

Bron: Rudolf Steiner – GA 155 – CHRISTUS UND DIE MENSCHLICHE SEELE – Norrköping, 15 juli 1914 (bladzijde 190)

De weg naar het hart gaat door het hoofd

De weg naar het hart gaat door het hoofd. Ook de liefde maakt hierop geen uitzondering. Wanneer de liefde niet slechts een uiting van de geslachtsdrift is, dan berust zij op de voorstellingen die wij van het geliefde wezen maken. En hoe idealistischer deze voorstellingen zijn, des te meer bezieling schenkt de liefde. Ook hier is de gedachte de vader van het gevoel. Men zegt wel, dat de liefde blind maakt voor de tekortkomingen van het geliefde wezen. Men kan de zaak ook omkeren en dan zeggen: De liefde opent juist de ogen voor zijn voortreffelijkheden. Velen gaan niets vermoedend aan deze voortreffelijkheden voorbij, zonder ze te bemerken. die éne ziet ze en juist daarom ontwaakt de liefde in zijn ziel. Wat heeft hij anders gedaan dan zich een voorstelling gemaakt van datgene, waarvan honderd anderen geen voorstelling hebben? Zij hebben de liefde niet, omdat hun de voorstelling ontbreekt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 4 – DIE PHILOSOPHIE DER FREIHEIT – I. Das bewußte menschliche Handeln (bladzijde 25-26)

Vertaling door P. Los-Wierixks – DE FILOSOFIE DER VRIJHEID – 1970 N.V. Servire/Wassenaar (bladzijde 21)

Waarom is er zo weinig liefde in de wereld?

De enige handelingen, die ons in de toekomst niets opleveren zijn die, welke wij uit echte, ware liefde verrichten. Misschien schrikt u van deze waarheid. Gelukkig zijn de mensen zich hier niet van bewust. Maar in hun onderbewustzijn weten alle mensen dit en daarom zijn ze zo weinig bereid om uit liefde te handelen. Dat is de reden waarom er zo weinig liefde is in de wereld. De mensen voelen instinctief, dat zij van liefdevol handelen in de toekomst niets kunnen verwachten voor hun ik. Een ziel moet al ver ontwikkeld zijn wil zij genoegen nemen met liefdevolle handelingen, waarvan zij zelf geen profijt trekt. De impuls daartoe leeft niet zo sterk onder de mensen; maar vanuit het occultisme kan men ook sterke impulsen tot liefdevolle daden ontvangen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 143 – Erfahrungen des Übersinnlichen/Die drei Wege der Seele zu Christus – Die Liebe und ihre Bedeutung in der Welt – Zürich, 17 december 1912 (bladzijde 206)

Overgenomen uit het boekje Nervositeit – Wijsheid – Liefde / Vertaling Margreet Meijer-Kouwe / Uitgeverij Vrij Geestesleven  1976 (bladzijde 61)

De twee hoofdgedachten van de antroposofie

Alle wetenschap van het verborgene (dit ‘verborgene’ is wat een raar woord, men zou het ook  ‘wetenschap van de geest’ of ‘wetenschap van het bovenzintuiglijke’ of ‘spirituele wetenschap’ kunnen noemen r.v.d.)  moet uit twee gedachten ontspruiten, die in ieder mens wortel kunnen schieten. Voor de beoefenaar van de wetenschap van het verborgene zoals hij hier bedoeld wordt, geven deze beide gedachten feiten weer, die men kan beleven, wanneer men zich van de juiste middelen daartoe bedient. Voor vele mensen betekenen reeds deze twee gedachten hoogst aanvechtbare beweringen, waarover veel te twisten valt, zo al niet iets, waarvan men de onmogelijkheid ‘bewijzen’ kan.

Deze beide gedachten zijn, dat er achter de zichtbare wereld een onzichtbare en voorlopig voor de zintuigen en het aan de zintuigen geketende denken verborgen wereld bestaat, en dat het de mens mogelijk is, door het ontwikkelen van vermogens, die in hem sluimeren, in deze verborgen wereld door te dringen.

Zulk een verborgen wereld bestaat niet, zegt de een. De wereld, die de mens door zijn zintuigen waarneemt, is de enige, die bestaat. Men kan haar raadselen van de wereld uit zelf oplossen. Al kan de mens tegenwoordig nog lang niet alle vragen omtrent het bestaan beantwoorden, de tijd zal wel komen, dat de zintuiglijke ervaring en de daarop steunende wetenschap de antwoorden daarop zal kunnen geven.

Anderen zeggen, dat men niet kan beweren, dat er geen verborgen wereld achter de zichtbare bestaat; maar wel, dat de menselijke kenvermogens niet in die wereld kunnen doordringen. Daaraan zijn grenzen gesteld, die ze niet kunnen overschrijden. Ook al mogen de behoeften van het ‘geloof’ een toevlucht in die wereld zoeken: een ware wetenschap, die zich op met zekerheid vastgestelde feiten baseert, kan zich niet met zulk een wereld bezighouden.

Een derde groep houdt het voor een soort vermetelheid, wanneer de mens door de werkzaamheid van zijn kenvermogens wil doordringen in een gebied, ten opzichte waarvan men van ‘weten’ moet afzien, en zich met ‘geloven’ moet tevreden stellen. De aanhangers van deze mening achten het ongeoorloofd, dat de zwakke mens wil doordringen tot een wereld, die enkel en alleen tot het godsdienstige leven kan behoren.

Ook wordt aangevoerd, dat voor alle mensen een gemeenschappelijk kennen van de feiten der zintuiglijke wereld mogelijk is, maar dat er wat betreft de bovenzinnelijke dingen alleen sprake kan zijn van de persoonlijke mening van de enkeling, en dat men niet van een algemeen geldende zekerheid omtrent deze dingen zou moeten spreken.

Anderen beweren allerlei andere dingen.

Bron:  Rudolf Steiner – GA 13 – Die Geheimwissenschaft im Umriss – Charakter der Geheimwissenschaft (bladzijde 41-42)

Overgenomen uit de vertaling van F. Wilmar – bladzijde 28

Eerder geplaatst 5 september 2011 

Men hoeft het niet te geloven, slechts te overdenken

Als iemand zegt: ‘Hoe kan ik op goed geloof aannemen, wat de onderzoekers van de Geest beweren, waar ik het toch niet zelf kan zien?’ dan is dit geheel en al ongegrond. Want het is volstrekt mogelijk om door enkel hun gedachtegangen te volgen tot de vaste overtuiging te komen: Wat meegedeeld wordt, is waar. En indien iemand zich deze overtuiging niet door het volgen van die gedachtegangen kan eigen maken, dan is de reden hiervan niet, dat men onmogelijk aan iets kan ‘geloven’, wat men niet ziet. Maar het vindt zijn oorzaak uitsluitend hierin, dat men met het volgen van de gedachtegangen nog niet onbevooroordeeld, omvattend, grondig genoeg is te werk gegaan. Om op dit punt tot klaarheid te komen, moet men bedenken, dat het menselijk denken, indien het zich energiek innerlijk inspant, meer kan begrijpen, dan het doorgaans zou wanen.

Bron: GA 13 – Die Geheimwissenschaft im Umriss – Hoofdstuk Die Erkenntnis der höheren Welten

Overgenomen uit de vertaling van F. Wilmar – bladzijde 207-208

Eerder geplaatst op 22 juni 2011