Enkele fragmenten uit De opvoeding van het kind in het licht der antroposofie

Ongetwijfeld kan een opvoedkunst, die op een reële mensenkennis gegrondvest is, zoals hier beschreven, zich slechts langzaam baanbreken. Dat vindt zijn oorzaak in de opvattingen van onze tijd, die nog lang de feiten van de geestelijke wereld zal aanzien voor uitvloeisels van een volslagen fantasterij, terwijl de huidige wereld redenaties van een vage algemeenheid, die door en door irreëel zijn voor het resultaat van een realistische denkwijze houdt. Onomwonden zal hier datgene uitgesproken worden, wat door vele mensen nu nog wordt aangezien voor een verdichtsel, maar wat in de toekomst als onloochenbare waarheid zal gelden.

Bij de fysieke geboorte wordt het stoffelijk lichaam van de mens aan de buitenwereld blootgesteld, terwijl het tevoren omgeven was door het beschuttende hulsel van het moederlichaam. Wat in die vroegere toestand de krachten en voedingssappen van het moederlichaam bewerkstelligen, dat moet thans door de krachten en elementen van de fysieke buitenwereld aan de mens verricht worden. Tot aan het wisselen der tanden, omtrent het zevende jaar, heeft het menselijk lichaam een taak aan zichzelf te verrichten, die wezenlijk verschilt van alle taken, welke in andere levensfasen volbracht moeten worden. De fysieke organen moeten in deze tijd bepaalde vormen aannemen, hun structuur moet gericht worden volgens de tendensen, die hun speciale functie meebrengt. Later groeien de organen uit, maar zolang als dit groeien doorgaat, geschiedt het volgens het vormmodel, dat zich voor elk orgaan tot aan het moment van de tandenwisseling ontwikkeld heeft. Is het vormmodel goed, dan groeien de vormen ook op de juiste wijze uit, is het model gebrekkig, dan ontstaat misvorming bij de verdere groei. Wat men als opvoeder in de periode tot het zevende jaar verzuimd heeft, kan men in de daarop volgende tijd niet meer goed maken. Vóór de geboorte schept de natuur de juiste omgeving voor het fysieke mensenlichaam, na de geboorte behoort de opvoeder voor de juiste fysieke omgeving te zorgen.

Wat er in zijn stoffelijke omgeving voorvalt, bootst het kind na en door de activiteiten van het nabootsen worden zijn fysieke organen in de vormen gesmeed, die dan als model behouden blijven. Men moet echter het woord “stoffelijke omgeving”in de ruimste zin opvatten. Hiertoe behoort niet alleen, wat zuiver stoffelijk om het kind heen voorvalt, maar ook alles, wat zich in zijn omgeving afspeelt en wat waargenomen kan worden door zijn zintuigen, wat van de stoffelijke ruimte uit op zijn geest kan inwerken. Daartoe behoren ook alle morele of immorele, alle verstandige en dwaze handelingen, die het kind voor ogen krijgt.

Geen zedenpreken, geen wijze lessen werken op het kind met het hierboven genoemde effect, maar datgene, wat het de volwassenen in zijn omgeving ziet doen.

Een gezond gezichtsvermogen ontstaat, wanneer het kind omgeven is door goede kleuren en juiste lichtwerkingen en in de hersenen en bloedsomloop wordt de fysieke grondslag voor morele vermogens gelegd, wanneer het kind moraliteit voor ogen krijgt. Wanneer het kind vóór zijn zevende jaar alleen maar dwaze handelingen om zich heen ziet, dan nemen de hersenen een zodanige vorm aan, dat ze in het latere leven de mens ook alleen maar geschikt maken om dwaasheden te begaan.

Evenals de spieren van de hand sterk en krachtig worden, wanneer ze arbeid verrichten, die met hun functie overeenstemt, worden de hersenen en de andere organen van het fysieke mensenlichaam tot de juiste werking gebracht, wanneer ze de juiste indrukken uit de omgeving ontvangen.

Vreugde en welbehagen zijn krachten, die op de allerbeste wijze de stoffelijke orgaanvormen tot ontplooiing brengen. Tot de krachten, die vormend inwerken op de stoffelijke organen, behoort dus de vreugde, die aan de dingen van de omgeving en met deze omgeving samen beleefd wordt. Een liefde, die het kind met een atmosfeer van warmte omgeeft, broedt in de ware zin van het woord de vormen van de organen uit.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – Die Erziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaf (bladzijde 309-344)

Vertaling W.F. Veltman

Eerder geplaatst op 18 maart 2011