Oefeningen/Geduld

Door onze geestelijke oefeningen willen wij bereiken ons geheel op een gedachte te concentreren en daarna een leegte in ons in te laten treden en af te wachten, wat ons als resultaat van onze meditatie toevloeit. Van de kracht van onze daarbij gebruikte vasthoudendheid hangt het af wat we daarmee bereiken. Men zou kunnen menen dat men door afwisseling van de oefeningen sneller vooruit komt dan wanneer men lange tijd dezelfde oefening doet; maar de grote ingewijden hebben altijd beweerd, dat zij het verst gekomen zijn doordat ze met groot geduld en uithoudingsvermogen jarenlang dezelfde oefeningen gedaan hebben.

Bron: Rudolf Steiner – GA 266b – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden – Band II – München, 10 januari 1912 (bladzijde 297)

Eerder geplaatst op 19 december 2011

Opvoeding in de tweede levensperiode (ongeveer 7 tot 14 jaar)

Als we in de eerste zeven levensjaren van het kind omstandigheden scheppen waarbij het in een omgeving leeft, die op zijn fysieke lichaam gezond werkt, dan doen we onder alle omstandigheden iets goeds voor het kind. Als we in de tweede periode (ongeveer 7 tot 14 jaar) ons zo gedragen dat wij goede, in de edelste zin zo te noemen autoriteiten in de omgeving van het kind zijn, zodat het niet een wijsprater wordt in deze levensjaren, maar dat het kind een wezen wordt, dat op de mensen in zijn omgeving als autoriteiten vertrouwt, voor wie het kind respect heeft, voor wie het genegenheid (Duits: Hingabe) heeft, dan doen we in alle gevallen iets goeds voor hem. We doen iets goeds, als we de kinderen zo opvoeden dat ze niet op hun negende, tiende jaar zelf alles al weten willen, maar die als men hen vraagt: ‘Waarom is dit of dat juist of goed?’, dan zeggen ‘Omdat mijn vader, omdat mijn moeder het gezegd heeft, dat het goed is, of omdat de leraar het gezegd heeft.’

Als we de kinderen zo grootbrengen dat in hun omgeving de volwassenen als vanzelfsprekende autoriteiten gelden, dan doen we de kinderen in alle gevallen iets goeds. En als we in strijd handelen met deze zevenjarige periode, als we een zodanige situatie teweegbrengen, dat in deze tijd de kinderen al beginnen kritiek te leveren op degenen, die vanzelfsprekende autoriteiten zijn, als we dat niet vermijden dat deze kritiek zich voordoet, dan doen we in alle gevallen iets heel verkeerds voor het opgroeiende kind.

Bron: Rudolf Steiner – GA 150 – Die Welt des Geistes und ihr Hereinragen in das physische Dasein – Augsburg, 14 maart 1913 (bladzijde 19-20)