Kamaloka (vagevuur, louteringsvuur) – deel 5 – Slot

De eerste bevindingen na de dood zijn nu in nog een ander opzicht volstrekt verschillend van die tijdens het leven. Tijdens de loutering leeft de mens als het ware in teruggaande richting. Hij doorleeft nog eenmaal alles, wat hij sedert zijn geboorte in het leven ondervonden heeft. Hij begint bij de gebeurtenissen, die onmiddellijk aan de dood voorafgingen en doorleeft dan nog eens alles tot aan de kinderjaren toe in omgekeerde volgorde. En daarbij treedt hem alles geestelijk voor ogen, wat niet uit de spirituele natuur van het Ik is voortgekomen. 

Alleen beleeft hij dit alles nu ook in zijn tegenovergestelde aspect. Iemand, die bijvoorbeeld op zijn zestigste jaar is gestorven en op zijn veertigste jaar een ander in een aanval van toorn lichamelijk leed of zielepijn heeft aangedaan, zal dit voorval nog eens doorleven, wanneer hij tijdens zijn teruglopende levensgang na de dood op het tijdstip van zijn veertigste jaar is aangekomen. Hij doorleeft dan echter niet de bevrediging, die hij in zijn leven door de aanval op de ander gehad heeft, maar in plaats daarvan de smart, die hij hem heeft aangedaan. 

Uit het bovenstaande kan men tevens opmaken, dat bij een dergelijke ervaring na de dood alleen datgene als smartelijk kan worden ondervonden, wat voortgevloeid is uit een begeerte van het Ik, die uitsluitend uit de fysieke wereld stamde. In waarheid schaadt het Ik namelijk door het bevredigen van een dergelijke begeerte niet alleen de ander, maar ook zichzelf; alleen blijft deze schade aan het eigen wezen tijdens het leven onzichtbaar. Na de dood echter wordt deze gehele schade berokkende wereld begeertewereld voor het Ik zichtbaar. en het Ik voelt zich dan getrokken naar elk wezen en elk ding, dat zulk een begeerte heeft doen ontbranden, opdat die in het ‘verterende vuur’ weer zo kan worden uitgedelgd, als zij ontstaan is. 

Eerst wanneer de mens op zijn teruggaande tocht tot aan het tijdstip van zijn geboorte is gekomen, zijn al dergelijke begeerten door het louteringsvuur gegaan, en staat niets de mens meer in de weg tot de volledige overgave aan de geestelijke wereld. Hij stijgt op tot een nieuwe trap van zijn bestaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS: – Schlaf und Tod (bladzijde 104-105)

Deze vertaling is van F. Wilmar

Rudolf-Steiner