Kamaloka (vagevuur, louteringsvuur) – deel 1 van 5

In al wat de zintuigen waarnemen, ontvangen zij tevens iets geestelijks. Dit geestelijke is na de dood aanwezig, zij het dan ook in andere vorm. Al het geestelijke, dat het Ik in de zintuiglijke wereld begeert, heeft het ook, wanneer de zintuigen  er niet meer zijn. Kwam er nu bij deze twee soorten van wensen niet nog een derde, dan zou de dood slechts een overgang betekenen van begeerten, die door middel van de fysieke zintuigen kunnen worden bevredigd, naar begeerten, die in de openbaring van de geestelijke wereld hun vervulling vinden. 

Deze derde soort van wensen zijn die, welke het Ik tijdens zijn leven in de zintuiglijke wereld schept, omdat het ook in die wereld welgevallen heeft, voor zover het geestelijke zich daar niet in openbaart. – De laagste genietingen kunnen openbaringen van de geest zijn. De bevrediging, die de voedselopname een hongerig wezen biedt,is een openbaring van de geest. Want door het gebruik van voedsel wordt iets tot stand gebracht, wat het geestelijke in zeker opzicht niet voor zijn ontwikkeling kan missen. Het Ik kan echter verder gaan dan het genot, dat in verband met dit feit onontbeerlijk is. Het kan verlangens koesteren naar smakelijke spijzen, geheel afgezien van de dienst, die door het opnemen van voedsel aan de geest wordt bewezen. Hetzelfde geschiedt met betrekking tot andere dingen van de zintuiglijke wereld. 

Zodoende worden verlangens aangekweekt, die in de zintuiglijke wereld nooit te voorschijn zouden gekomen, wanneer het menselijke Ik daar niet in was geplaatst. Maar dergelijke verlangens vinden hun oorsprong ook niet in het geestelijke wezen van het Ik. Het Ik moet zintuiglijke genietingen hebben, zolang het in het lichaam leeft, ook voor zover het van geestelijke aard is. Want in het zintuiglijke openbaart zich de geest; en het Ik geniet niets anders dan de geest, wanneer het zich overgeeft aan datgene, waar het licht van de geest doorheen straalt. En het zal dat licht blijven genieten, ook wanneer de zintuiglijkheid niet meer het middel is, waar  de stralen van de geest doorheen gaan.

Wordt vervolgd 

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS: – Schlaf und Tod (bladzijde 100-101)

Deze vertaling is van F. Wilmar