Inspanning

Vandaag de dag zouden de mensen, die wellicht vanuit een of ander onbestemd instinct de drang hebben om iets te ervaren van de bovenzinnelijke wereld, het liever hebben dat men hen het vermogen om de bovenzinnelijke wereld waar te nemen kon bijbrengen door een mystieke handoplegging of iets dergelijks. Dat geloven immers heel wat mensen. Maar zo is het niet. Wat voor ons de spirituele wereld opent, is innerlijke inspanning van de ziel (Duits: seelische Arbeit).

Bron: Rudolf Steiner – GA 072 – Freiheit/Unsterblichkeit/Soziales Leben – Bern, 18 oktober 1917 (bladzijde 29)

Eerder geplaatst op 21 maart 2016

Brief van Rudolf Steiner aan zijn zus en broer

Dornach, 12 november 1924

Mijn lieve zus en broer,

In de eerste plaats, mijn lieve zuster, de allerhartelijkste en mooiste gedachten voor je naamdag. Ik denk op deze dag, hoewel ik ver van je moet zijn, veel aan je. Hopelijk zal het met je gezondheid snel beter gaan.

Gisteren was graaf Polzer hier; we spraken over jou. Hij neemt de medicijnen voor je mee.

Het was dit jaar een druk jaar voor mij. Er moesten veel reizen gemaakt worden. Naar Parijs, naar Nederland, naar Engeland. Daar tussenin altijd de reizen naar Stuttgart. Dan nog een lange reis naar Breslau.

Oh, mijn lieve broer en zuster, het spijt me zo dat ik jullie zo lang niet bezoeken kan, maar ik geef me hoop dat dit in niet al te lange tijd weer zal kunnen gebeuren.

Nu denk ik veel aan jullie, mijn geliefden, en ben in gedachten bij jullie.

Nu na de reizen heb ik hier enorm veel te doen met de nieuwbouw van het Goetheanum. Ja, dat geeft zeer veel te doen.

Marie is, nu ik dit schrijf, op reis voor lezingen; ze komt pas de komende dagen terug. Daarom kan ze niet persoonlijk haar groeten bij deze brief voegen. Maar je kunt er zeker van zijn, dat zij je in het hart de beste wensen stuurt.

Met de allerhartelijkste groeten en kussen aan jou en Gustav

Van jullie Rudolf

Bron: BRIEFE – BAND II 1890-1925 – GA 039 – brief 649 (bladzijde 480-481)

Eerder geplaatst op 14 januari 2014 

Zie ook: De laatste maanden in het leven van Rudolf Steiner

Een universum waarmee de grootsheid van de fysieke wereld zich in de verste verte niet kan meten

Aanschouwelijk beleven de menselijke ziel en geest in hun vooraardse bestaan de geestelijke kiem van het menselijk lichaam, waarin een waarlijk universum aanwezig is dat op zich niet minder gevarieerd en veelvormig is dan de fysieke omgeving van de zintuigen. De intuïtieve kennis kan zelfs zeggen dat wat de mens als hem onbewuste wereld in zich heeft en wat in het fysieke mensenlichaam is samengebald, een universum is waarmee de grootsheid van de fysieke wereld zich in de verste verte niet kan meten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 025 –  Drei Schritte der Anthroposophie:  Philosophie, Kosmologie, Religion –  Dornach, 11 september 1922 (bladzijde 49-50)

Deze vertaling is van Michel Gastkemper.

Ik plaatste dit citaat eerder in mijn eigen vertaling op 13 januari 2014 en 4 december 2011.

Intellectualistisch godsbewijs niet mogelijk

Op het gebied van de religie moeten inzichten worden verworven, die stammen uit het beleven van de spirituele wereld. Zulke belevenissen zijn niet mogelijk vanuit de inhoud van het gewone bewustzijn. Met intellectuele begrippen kan de religieuze inhoud niet ontsloten, maar alleen verduidelijkt worden. Toen men begon naar godsbewijzen te zoeken, was dit zoeken zelf al een bewijs, dat men de levendige verbinding met de goddelijke wereld verloren had. Daarom kan er ook geen intellectualistisch godsbewijs op een bevredigende wijze aangevoerd worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 025 –  Drei Schritte der Anthroposophie: Philosophie, Kosmologie, Religion –  Dornach, september 1922 (bladzijde 37)

Eerder geplaatst op 12 maart 2016

Zielsinstelling, helderziendheid

Op één gebied bevindt zich ieder mens altijd in de zielsgesteldheid, die men voor  andere gebieden van de spirituele wetenschap zich met veel moeite eigen moet maken om tot bovenzinnelijke kennis te komen.

En dit ene gebied is wanneer men liefhebbend van mens tot mens in een relatie treedt. De mensen tot wie men liefhebbend in verhouding treedt, beschouwt men vanuit dezelfde zielenhouding als van waaruit men moet beschouwen als men bovenzintuiglijke kennis wil hebben. Alleen moet men de vaardigheid van de ziel eerst ontwikkelen om met betrekking tot andere dingen dezelfde instelling in zijn ziel te bewerkstelligen, als die door het gewoonlijke leven instinctmatig bewerkstelligd wordt wanneer men liefhebbend en begripvol, met interesse tegenover een ander mens staat en zich met belangstelling in zijn aard verdiept. In die gevallen waarin men een ander mens met innerlijke deelname, met diep begrip, met waarachtige interesse tegemoet treedt, in die ogenblikken wordt men – als ik het zo zeggen mag – in het gewone leven helderziend.

Bron: Rudolf Steiner – GA 072 – Freiheit, Unsterblichkeit, Soziales Leben – Bern, 11 december 1918 (bladzijde 394)

Eerder geplaatst op 3 januari 2014