Over antroposofische woorden

Het is niet goed om het woord “ahrimanisch” zo zonder meer steeds weer te gebruiken bij de alledaagse omstandigheden. Doordat we zo’n woord gebruiken voor de dagelijkse verhoudingen, stompt het af voor ons gevoel, en we hebben dan helemaal niet de mogelijkheid nog woorden te hebben, die, als we ze denken of uitspreken, op ons de elementaire, significante betekenis uitoefenen, die ze zouden moeten uitoefenen.

Dat is buitengewoon belangrijk dat we in het dagelijkse leven niet te veel met deze woorden smijten (Duits: mit diesen Dingen gar zu sehr herumwerfen), want we komen daardoor in feite geleidelijk bij het beste, het meest werkzame, wat de antroposofie ons kan geven. Hoe meer we met betrekking tot de alledaagse gebeurtenissen de antroposofische woorden in de mond nemen, des te meer ontnemen we ons de mogelijkheid dat antroposofie voor ons werkelijk iets voor onze ziel dragends, onze ziel diep doordringends wordt.

We hoeven slechts de macht der gewoonte in overweging te nemen en we zullen zien, dat het een verschil is, als we met een zeker heilig ontzag, met een zeker bewustzijn dat we over andere werelden spreken, woorden gebruiken zoals bijvoorbeeld “aura” of “ahrimanische machten” of “luciferische machten”. Als we altijd voelen, dat we om zo te zeggen de pas moeten inhouden (Duits: haltmachen), voordat we zulke woorden gebruiken, moeten ze alleen gebruiken als het er voor ons werkelijk op aankomt onze verhouding tot de bovenzinnelijke wereld in het oog te vatten, dan is dat iets heel anders dan wanneer we in het alledaagse leven bij iedere willekeurige gelegenheid over deze dingen van de hogere wereld spreken en woorden, die aan deze werelden ontleend zijn, voortdurend in de mond nemen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 150 – Die Welt des Geistes und ihr Hereinragen in das physische Dasein – Augsburg, 14 maart 1913 (bladzijde 12-13)