Zo waar er niets zonder oorzaak is, even zo waar is er niets zonder gevolg

Zo waar er niets zonder oorzaak is, even zo waar is er niets zonder gevolg. Ook al word ik in nood en ellende geboren, ook al heb ik weinig talenten: wat ik ook doe zal zijn werking hebben, en wat ik mijzelf bijbreng door vlijt en moraliteit, zal zeker een werking uitoefenen op volgende levens. Het kan mij bedrukken dat ik mijn lotsbestemming zelf verdiend heb, maar evenzeer kan het mij verheffen dat ik zelf kan timmeren aan mijn toekomstig leven. Wie deze wet in zijn denken en voelen opneemt, zal zien wat voor een kracht en zekerheid in het leven hij wint. Het is niet zo belangrijk dat men deze wet tot in de details doorgrondt, dat komt pas op de hogere trappen van het helderziende inzicht. Veel belangrijker is het dat men in de zin van deze wet de wereld bekijkt en ernaar leeft. Doet men dat in alle ernst jaar na jaar, dan zal deze wet zich vanzelf in het gevoel nestelen. Haar waarheidsgehalte wordt duidelijk door ze toe te passen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 27 augustus 1906 (bladzijde 60)

Eerder geplaatst op 19 juni 2013

Van geld kan niemand leven

Hoeveel mensen bestaan er tegenwoordig die een geheel abstracte verwarde voorstelling van het leven, van hun persoonlijke leven hebben. Hoe leef ik? Dan zeggen ze tot zichzelf: “Nu, van mijn geld.” Onder hen zijn velen die dit geld van hun ouders geërfd hebben en nu geloven dat zij daarvan leven. Maar van geld kan men niet leven. Daar moet eerst eens begonnen worden met nadenken. En deze vraag hangt innig samen met de werkelijke interesse die men van mens tot mens heeft. Wie gelooft, dat hij leeft van het geld, dat hij geërfd heeft bijvoorbeeld of dat hij op de een of andere wijze heeft verworven (behoudens zoals tegenwoordig het geval is, dat men geld krijgt uit arbeid), wie zo leeft en gelooft, dat hij van geld kan leven, die heeft geen belangstelling voor zijn medemensen, omdat van geld niemand kan leven. De mens moet eten en wat gegeten wordt, dat moet door deze en gene mensen door arbeid opgeleverd worden. De mens moet zich kleden. Datgene wat hij aantrekt, moeten mensen maken. Opdat ik een jas kan aantrekken of een pantalon, moeten mensen urenlang hun arbeidskracht geven om dat tot stand te brengen. Die werken voor mij. Daarvan leef ik en niet van mijn geld.

Mijn geld heeft geen andere waarde dan dat het mij de macht geeft de arbeid van anderen te benutten. En zoals de sociale verhoudingen tegenwoordig liggen begint men eerst interesse voor zijn medemensen te krijgen, wanneer men de vraag voor zich op behoorlijke wijze beantwoordt. Wanneer men in de geest voor zich ziet: zoveel mensen moeten zoveel uren werken, opdat ik in de sociale structuur kan leven. Het gaat niet daarom, dat men zich op de borst slaat, terwijl men zegt: ik heb de mensen lief. Men houdt niet van mensen wanneer men gelooft, dat men van zijn geld leeft en zich niet in het minst kan voorstellen hoe de mensen voor iemand werken voordat men nog slechts het levensminimum krijgt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 186 – Die soziale Grundforderung unserer Zeit/In geänderter Zeitlage – Dornach, 30 november 1918 (bladzijde 45-46)

Eerder geplaatst op 12 maart 2011

Individualiteit en soort

Het is onmogelijk een mens geheel en al te begrijpen, wanneer men zijn beoordeling op het soortbegrip baseert. Het hardnekkigst houdt men aan het beoordelen naar de soort vast, wanneer het om het geslacht van de mens gaat. De man ziet in de vrouw, de vrouw in de man meestal teveel het algemene karakter van het andere geslacht en te weinig het individuele.

In de praktijk van het leven is dit minder in het nadeel van mannen dan van de vrouwen. Daarom is meestal de sociale positie van de vouw zo minderwaardig, omdat in velerlei opzicht, waarin dit niet zo zou moeten zijn, deze positie niet afhankelijk is gesteld van de individuele eigenschappen van de vrouw als op zichzelf staande persoonlijkheid, doch van de algemene voorstelling die men zich van de natuurlijke taak en behoeften van de vrouw maakt. De bezigheid van de man richt zich in het leven naar zijn individuele bekwaamheden en ambities; de bezigheid van de vrouw moet uitsluitend afhankelijk worden gesteld van het feit dat zij nu eenmaal vrouw is. De vrouw moet de slavin zijn van de soortgebondenheid, het algemeen-vrouwelijke.

Zolang door mannen nog wordt geredetwist over de vraag of de vrouw ‘door haar natuurlijke aanleg’ wel voor het een of andere beroep deugt, kan het zogenaamde vrouwenvraagstuk niet boven het meest elementaire stadium uitkomen. Wat de vrouw in verband met haar eigen vrouwelijke natuur kan willen, moet men aan de vrouw zélf ter beoordeling overlaten. Wanneer het waar is dat vrouwen slechts deugen voor het beroep dat haar thans is toebedeeld, zullen zij het ook moeilijk verder brengen. Zij moeten echter zelf kunnen beslissen, wat met haar natuur in overeenstemming is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 4 – Die Philosophie der Freiheit – 1894 (bladzijde 238-239)

Vertaling P. Los-Wierixks, overgenomen uit Filosofie der Vrijheid – 1970, Uitgeverij Servire/Wassenaar

Eerder geplaatst op 20 oktober 2015

Maya/Werkelijkheid/Spiegel

Tussen de dood en een nieuwe geboorte leert men de verhoudingen hier in het aardse met die van de geestelijke wereld in samenhang te lezen. Men moet proberen zoiets duidelijk in te zien en zichzelf in deze omstandigheden te verplaatsen.

Men zal moeten erkennen dat het een diepe betekenis heeft wanneer men spreekt over het feit dat de wereld die de mens vooralsnog door zijn zintuigen en door zijn intellect leert kennen een Maya is. Zodra iemand tot deze werkelijke wereld nadert, verhoudt zich echter de wereld die men kent tot deze werkelijke wereld, zoals wat er in een spiegel verschijnt zich verhoudt tot wat voor de spiegel levend staat en zich in de spiegel alleen maar weerspiegelt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 179 – Geschichtliche Notwendigkeit und Freiheit/ Schicksalseinwirkungen aus der Welt der Toten – Dornach, 11 december 1917 (bladzijde 84)

Gezond oordeelsvermogen

Hoe vaak komt het niet voor dat de mensen niet duidelijk zien wat werkelijkheid is, maar wat ze graag zouden willen zien. In hoeveel gevallen geloven de mensen iets, niet omdat ze iets begrijpen, maar omdat ze graag iets willen geloven. Of wat voor vergissingen ontstaan er niet omdat men een zaak niet grondig onderzoekt maar een overhaast oordeel vormt. Al deze oorzaken van vergissingen in het dagelijks leven kunnen bijna tot in het oneindige worden vermeerderd. Hoezeer spelen ons partijdigheid, hartstocht enzovoort, niet parten ten aanzien van ons gezonde oordeelsvermogen!

Als dergelijke vergissingen van het oordeel in het gewone leven al verstorend en noodlottig zijn: voor de gezondheid van de bovenzinnelijke ervaringen zijn ze het grootst denkbare gevaar. Niet een algemene regel kan de esoterische leerling als gids in hogere werelden krijgen, maar alleen de aanwijzing om voor zijn gezonde onderscheidingsvermogen, voor zijn vrij, onafhankelijk oordeel al het mogelijke te doen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 12 – Die Stufen der höheren Erkenntnis (bladzijde 71)

Eerder geplaatst op 18 juni 2013