Tegenstrevende krachten (2 – slot)

Deze krachten zijn zo geweldig dat, bleven zij later zo doorwerken, ons organisme zou wegkwijnen onder de heiligheid van deze krachten. Slechts dan moet de mens zich tot deze krachten wenden, als hij de ontwikkelingsweg gaat, die hem in bewust contact brengt met de bovenzinnelijke wereld. In verband hiermee kan men een belangrijke uitspraak uit het Nieuwe Testament begrijpen. “Indien gij niet wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.” Want wat kan de mens als een hoog ideaal zien, wanneer hij voorafgaande als juist aanvaardt? Dit: steeds dichter te komen tot wat men kan noemen een bewuste verhouding tot de krachten, die in de eerste kinderjaren onbewust aan de mens werken.- Daarbij moet echter in aanmerking worden genomen, dat de mens onder het geweld van deze krachten zou bezwijken, als ze zonder meer op zijn bewuste leven zouden inwerken.

Daarom is voor het verwerven van die vermogens, die tot een waarnemen van bovenzinnelijke werelden leiden, een zorgvuldige voorbereiding noodzakelijk. Door deze voorbereiding kan de mens er naar streven om in staat te zijn, datgene te verdragen wat hij in het gewone leven juist niet verdragen kan.

Bron: Rudolf Steiner – De geestelijke leiding van mens en mensheid (bladzijde 22)

Vertaling: Fr. Hardam van Omme en P. Henny-van Suchtelen – Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist.

Duitstalig: Rudolf Steiner – GA 15 – Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit: I. Kapitel – Kopenhagen, 6 juni 1911 (bladzijde 19-20)