Hoe moet men een geval karmisch beschouwen als een mens door een hersenziekte tot idiotie veroordeeld is?

Een vraag die werd gesteld is de volgende: “Hoe moet men een geval karmisch beschouwen als een mens door een hersenziekte tot idiotie veroordeeld is?”

Over al deze dingen zou eigenlijk niet vanuit speculatie en hypothesen, maar vanuit de bovenzintuigelijke  ervaring gesproken moeten worden. Er zal daarom hier deze vraag beantwoord worden door een voorbeeld dat werkelijk is gebeurd. Een mens was in een vorig leven door  onontwikkelde hersenen veroordeeld tot een bestaan in imbeciliteit. In de tussentijd tussen zijn dood en een nieuwe geboorte kon hij nu al die bedrukkende ervaringen van zo’n leven, van het van hot naar her gesleept worden, van de liefdeloosheid van de mensen in zich verwerken, en hij werd als een waar genie der liefdadigheid weer geboren. Een dergelijk geval toont duidelijk, hoe onjuist het is als men alles in het leven als karma op het verleden betrekt. Men kan absoluut niet altijd zeggen: dit levenslot is afkomstig uit een schuld in het verleden. Even vaak zal men moeten denken: deze of die gebeurtenis heeft helemaal geen verband met het verleden, maar zal integendeel vooral de oorzaak voor een karmische vereffening in de toekomst zijn.

Een idioot hoeft absoluut zijn lot niet door zijn daden in het verleden verdiend te hebben. Maar de karmische gevolgen van zijn lot zullen in de toekomst zeer zeker niet uitblijven. Evenals bij een koopman de momentele balans door de getallen van zijn kasboek bepaald is, maar hij echter steeds nieuwe inkomsten en uitgaven kan boeken, evenzo kunnen in het mensenleven steeds nieuwe daden, slagen van het lot enz. voorvallen, hoewel zijn levensconto op ieder ogenblik een zeer bepaalde is. Daarom mag karma niet als een onbeïnvloedbare lotsbestemming, als een noodlot worden opgevat, maar het is met de vrijheid, met de wil van de mens volkomen verenigbaar.

Niet overgave aan een onveranderlijk lot wordt door het karma vereist, integendeel: het geeft de zekerheid dat geen daad, geen ervaring van de mens zonder uitwerking blijft, of zonder wetmatigheid in de wereld verloopt, maar zich in een rechtvaardig, vereffenend gevolg invoegt. Juist als er geen karma zou zijn, dan zou er willekeur heersen in de wereld. Door karma echter kan ik weten, dat elke van mijn handelingen, elke belevenis zich in een wetmatige samenhang invoegt. Mijn daad is vrij, haar gevolg absoluut wetmatig. Het is een vrije daad van een koopman als hij zaken doet; het resultaat ervan voegt zich echter wetmatig in zijn balans in.

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 –  GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis» (bladzijde 376)

Eerder geplaatst op 30 januari 2016