Drumstel

In de loop der jaren ben ik -hoop ik- iets wijzer geworden, maar toen ik jonger was, haalde ik de ene domme stunt na de andere uit. Nu ja, domme stunt…ik zal het maar jeugdige onbezonnenheid noemen. Waarom zo slecht over mijzelf denken en mijzelf in een kwaad daglicht stellen?
‘Praat niet te slecht over jezelf, dat doen anderen wel’, luidt een oude volkswijsheid.

In ieder geval: ik was een jaar of negentien toen ik op het idee kwam om een elektronisch orgel te kopen, hoewel ik geen noot kon spelen en mijn hele leven nog nooit een orgel had aangeraakt. Samen met een broer die een auto had toog ik naar een muziekwinkel. Het was geen grote winkel en er stonden maar twee orgels. Er stond echter ook een drumstel en toen ik dat zag, zei ik tegen mijn broer: ‘Hotverdomme, dit is nog veel mooier dan een orgel’. Toen heb ik dat drumstel maar gekocht. We waren thuis met negen kinderen en we hadden geen groot huis, dus het is verbazingwekkend dat mijn ouders er nooit wat van gezegd hebben toen ik met dat drumstel aan kwam zetten. Minder zachtaardige ouders dan de mijne zouden waarschijnlijk ontploft zijn van woede. Ik had er helemaal niet bij stil gestaan dat we helemaal geen ruimte in huis hadden voor zo’n partij trommels en bekkens. Bovendien woonden wij in een gewoon rijtjeshuis, dus de buren zouden ook wel niet blij zijn met het oorverdovend kabaal, dat zo’n drumstel maakt. Ik heb het ding eerst maar even in de tuin gezet en uitgeprobeerd. Het was inderdaad wel even leuk om eens flink op die trommels en bekkens te beuken, maar toen een kennis zei: ‘Het is geen gezicht hoe jij achter dat drumstel zit’, was voor mij de meeste lol er eigenlijk al af.

Een alleenwonende vriend was wel bereid om het drumstel bij hem op zolder te zetten. Daar ging ik dan af en toe heen om er op te oefenen, maar om de haverklap kwam er een woedende buurman aan de deur te vloeken en te schelden. Daar had ik al gauw schoon genoeg van. Een andere broer van mij heeft het drumstel daarna overgenomen. Hij heeft een oefenruimte gezocht en heeft serieus les genomen. Vervolgens is hij wel meer dan twintig jaar in zijn vrije tijd drummer geweest in een dansorkestje en momenteel drumt hij weer in een band. Zodoende was mijn onbezonnen stunt toch nog ergens goed voor geweest. Op soortgelijke wijze is het gegaan met de gitaar, die ik ook een blauwe maandag gespeeld heb. Die is destijds door mijn jongste broer overgenomen en hij is gitaarleraar geworden en hij speelt tevens al jaren in verschillende muziekgroepen. Zo zie je maar weer dat onbesuisde en impulsieve acties soms toch nog goed uitpakken.

Amerikaanse band met twee steengoede, zeer komische drummers.

Rudolf Steiner – Van geluk zie ik graag af

Momenteel lees ik het boek Brieven van Rudolf Steiner. De volgende merkwaardige zinnen uit een brief van Steiner aan zijn eerste echtgenote Anna Eunike boeiden mij in hoge mate.

Ik moest vaak denken aan jouw woorden voor je afscheid, afgelopen maandag. Geloof toch werkelijk niet, lieve Anna, dat ik naar datgene streef wat men geluk noemt. Van geluk zie ik graag af. Te denken dat ik naar geluk streef is een misvatting. Ik wil productief zijn en werken zoveel ik kan. En anders wil ik niets. (Berlijn, 6 februari 1904)

De vraag is wat die woorden van Anna Eunike dan geweest zijn. Dat wordt enigszins duidelijker in een volgende brief van Steiner aan haar.

Maar jij zelf, lieve Anna, hebt de laatste tijd een verkeerde kijk op alles. Anders had je niet kunnen zeggen dat je wilt dat ik gelukkig word. Begrijp me niet verkeerd. Ik weet dat je dat meent. Maar ik streef er werkelijk niet naar persoonlijk gelukkig te worden. Ik wil alleen begrepen worden. Maar mij zelf –als persoon- moeten de mensen links laten liggen. (Berlijn, 14 februari 1904)

Bron: Brieven – Rudolf Steiner (Uitgeverij Vrij Geestesleven/Zeist)

Anna Eunike (1853-1911)

Maarten ’t Hart over Rudolf Steiner

Momenteel lees ik Een deerne in lokkend postuur – Persoonlijke kroniek 1999 van Maarten ’t Hart. Een buitengewoon boeiend en amusant boek. Hij schrijft daarin onder meer over zijn jarenlange pogingen om het autorijbewijs te halen. Het heeft hem duizenden en duizenden gulden gekost, maar uiteindelijk heeft hij nooit het rijbewijs gehaald. Niet omdat hij het niet kon, maar meer door domme pech en gezondheidsproblemen (hartritmestoornissen). Bij het eerste rijexamen trof hij een zeer tactloze examinator die voortdurend zo hard zat te commanderen en schreeuwen, dat Maarten het op de zenuwen kreeg en tegen een stoeprand aanreed. Toen de examinator plotseling schreeuwde: ‘Hebt u hobby’s?’ schrok Maarten zo hevig dat hij per ongeluk op de toeter drukte en begon te slingeren.

Over zijn tweede examen schrijft hij: ‘De examinator heette meneer Douw. Op mij maakte hij de indruk dat hij zelfs op de BLO-school in elke klas gedoubleerd had. Toen hij me meedeelde dat ik gezakt was –hij kon daar overigens geen enkele goede reden voor opgeven- werd ik zo ongelofelijk kwaad dat ik bijna flauwviel. Goddank, want dat behoedde mij voor erger. Was ik niet zo duizelig geworden, ik had de heer Douw tot moes geslagen. Daarom wist ik toen; nu nooit meer rijexamen afleggen. Anders vallen er doden.’

Ik heb dit nu maar heel kort samengevat, maar Maarten ’t Hart beschrijft het zo enorm komisch, dat ik mij letterlijk tranen gelachen heb.

Tot mijn verrassing schrijft hij ook het een en ander over Rudolf Steiner.

In 1967/1968 heeft ’t Hart samen met zijn vrouw Hanneke anderhalf jaar lang enkele kamers gehuurd in een volgens antroposofische principes gebouwd landhuis genaamd Teylingerhof. Dat  huis behoorde bij een biologisch-dynamische tuinbouwschool, die in de dertiger jaren was opgezet door mevrouw Rosenwald-Leemans met haar twee dochters.

Hij schrijft daarover onder meer: ‘Dat was, zeker in de dertiger jaren, ongehoord en bepaald gedurfd. Rudolf Steiner in Warmond!’ En verder: ‘Teylingerhof heeft maar kort als landbouwschool dienst gedaan. Al die fraaie principes volgens welke men biologisch-dynamische landbouw bedrijven moest, leden schipbreuk op de zware zeeklei.’

Over de oude mevrouw Rosenwald, die half doof en half blind was, schrijft hij: ‘Af en toe werd ik door de ‘oude’ mevrouw uitgenodigd om in de woonkamer te komen voorlezen uit de boeken van Rudolf Steiner. Zij zat dan dommelend naast het haardvuur, terwijl ik kennis nam van een wereldbeschouwing die mij, calvinist van huis uit, zo wezensvreemd was dat ik er alleen maar stomverbaasd over kon zijn. En wat je er ook tegen in kunt brengen; zeker is dat Steiner en al zijn volgelingen al in het begin van deze eeuw de milieuramp hebben voorzien die ons allen te eniger tijd zal wegvagen van deze planeet. Dankzij Steiner en zijn volgelingen is het stukje polder waarop ik woon nagenoeg het enige stukje Nederland waarop nog nooit kunstmest is gestrooid. Laat staan dat hier sprake zou kunnen zijn van een vervuilde bodem!’

Bron: Maarten ’t Hart – Een deerne in lokkend postuur – Persoonlijke kroniek 1999

 

 

Tenenkrommende termen

Het zal wel aan mij liggen, maar er zijn van die uitdrukkingen waarbij mij de tenen krom in de schoenen trekken. De minst erge is nog wel: ‘ik heb een rugzakje’ waarmee bedoeld wordt: ‘ik heb wat verdrietige, nare ervaringen achter de rug.’

Die zegswijze kan er nog net op door in mijn ogen, maar ‘ik heb mijn verdriet een plekje gegeven’ voor ‘ik heb mijn verdriet goed verwerkt’, is een zegswijze die ik nooit zou gebruiken.

Een zin die ik echter helemaal nooit zou durven zeggen of schrijven zonder in de grond te zakken van schaamte is wel deze: ‘De lichamelijke integriteit van het kind dient te allen tijde gerespecteerd te worden.’ Men bedoelt gewoon dat het ontoelaatbaar is om kinderen te mishandelen of misbruiken, maar dat is eenvoudige en duidelijke taal en dat is blijkbaar niet geleerd genoeg.

Ben ik nu een eikel dat ik een afkeer van zulk soort uitdrukkingen heb of hebben anderen dit ook wel?