Het lesrooster, dodend voor alle pedagogie

Wat beleven de mensen, de kleine kinderen vandaag  vanaf de laagste schoolklassen? Als het kleine kind naar school gebracht wordt,  gaat men bij wat men doet van bijna alles uit wat belangrijk is, maar niet van de impulsen van de zich ontwikkelende mens zelf en wat deze nodig heeft. En met het doorlópen van de ene klas naar de andere wordt dit steeds erger. Al op een leeftijd, die dit onmogelijk verdraagt, gebeurt bijv. het volgende: De jonge mens is op school; het is het eerste uur in de morgen. Op dit eerste uur is misschien voor het gemak van de leerkrachten, laten we zeggen wiskunde, rekenen ingeroosterd, dan volgt Latijn, dan misschien een uur godsdienstonderwijs, dan muziek of zang, of misschien dat nog niet eens, maar bijv. aardrijkskunde.

Je kan het gemoed van het kind niet grondiger ruïneren, dan wanneer je op zo’n manier ervoor zorgt het concentratievermogen van het kind totaal te verpesten. Waarmee we moeten beginnen om op onderwijsgebied te „socialiseren’, dat is in de eerste plaats de verdeling van de activiteiten, de lesrooster, die zo dodend kan zijn voor alle werkelijke pedagogie. De gebruikelijke manier van volgens een lesrooster te werken door alle schoolklassen heen, moet in de eerste plaats bestreden worden. Het is noodzakelijk, dat gezorgd wordt als we willen beginnen om ons onderwijs gezond te maken, dat in de toekomst de jeugd zolang bij een onderwerp kan blijven als het geconcentreerd zijn op dat onderwerp voor haar ontwikkeling wenselijk is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 192 – Geisteswissenschaftliche Behandlung sozialer und pädagogischer Fragen – Stuttgart, 1 juni 1919 (bladzijde 128-129)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor zijn vertaling van de gehele voordracht zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

Steiner als opvoeder en huisonderwijzer (1 van 3)

Van 1884 tot 1889 was Steiner werkzaam in een Weens koopmansgezin als opvoeder en onderwijzer. Wat hij hierover schrijft in zijn autobiografie Mijn Levensweg is zeer interessant. Ik zal daaruit de komende dagen een paar bladzijden in gedeelten op deze weblog zetten.

Het lot schonk mij een bijzondere taak op het gebied van de pedagogie. Ik werd als opvoedkundige aanbevolen bij een gezin met vier jongens. Aan drie daarvan moest ik eerst bijlessen geven voor de lagere school en later voor de middelbare school. De vierde, die ongeveer tien jaar was, kreeg ik helemaal onder mijn hoede. Hij was het zorgenkind van de ouders, vooral van de moeder. Toen ik met de familie in contact kwam was hij nauwelijks de beginselen van het lezen, schrijven en rekenen machtig. Zijn lichamelijke en psychische ontwikkeling werd als dermate abnormaal beschouwd, dat men er in de familie aan twijfelde of hij ooit echt iets zou kunnen leren. Langzaam en moeizaam vormde hij zijn gedachten. Door de minste geestelijke inspanning kreeg hij hoofdpijn en toestanden van zwakte, werd hij bleek en werd zijn psychisch gedrag zorgwekkend.

Nadat ik het kind had leren kennen, was ik van mening dat een opvoeding, aangepast aan dit fysieke en psychische organisme, de sluimerende mogelijkheden tot ontwikkeling zou moeten brengen en ik stelde de ouders voor de opvoeding aan mij over te laten. De moeder had vertrouwen in mijn voorstel en daardoor kon ik deze bijzondere pedagogische taak op mij nemen.

Ik moest de toegang vinden tot een ziel die zich als het ware in een slaaptoestand bevond en die er langzaamaan toe gebracht moest worden om de baas te worden over de lichamelijke verrichtingen. De ziel moest als het ware eerst aansluiting bij het lichaam krijgen. Ik was er van overtuigd dat de jongen zelfs grote geestelijke capaciteiten bezat, hoewel die nog verborgen waren, Dit maakte dat mijn taak mij een gevoel van diepe bevrediging gaf. Weldra toonde het kind mij op een liefdevolle wijze zijn aanhankelijkheid. Daardoor werden alleen al door het contact dat ik met hem had de sluimerende zielekwaliteiten gewekt. Voor het lesgeven moest ik speciale methodes bedenken. Als de tijd die voor een bepaalde les gepland was met een kwartier werd overschreden, dan had dit direct een nadelige invloed op de gezondheid. Tot bepaalde vakken kreeg het kind zeer moeilijk toegang.

Wordt morgen vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 – MEIN LEBENSGANG (bladzijde 104-105)

Overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 70) – Vertaling W.A.C. Labberté

Eerder geplaatst op 15 december 2015

Abstractie/Werkelijkheid

Door de antroposofie leren we niet enkel naar de fysieke wereld te kijken en altijd maar te zeggen: Daar ligt geestelijks aan ten grondslag. – Dat is goedkoop. Daardoor maken we ons geen juiste gedachten eigen over de spirituele wereld. Degene die alleen filosofisch altijd maar zou willen zeggen: Nu ja, aan al het fysieke ligt een spirituele basis -, die lijkt op iemand die over een weide loopt, en een ander zegt hem: ‘Kijk eens, dat zijn paardenbloemen, dat zijn madeliefjes’  enzovoort -, maar hij zegt: ‘Dat wil ik allemaal niet weten. Dat is bloem, bloem, abstractie bloem!’ – Zo is het met iemand, die alleen als filosoof overal het pantheïstische, geestelijke erkennen wil, maar niet wil ingaan op de concrete, bijzondere vormgevingen (Duits: Ausgestaltungen) van het geestelijke.

Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiania (Oslo), 18 mei 1923 (bladzijde 56-57)

Eerder geplaatst op 25 maart 2014

Het onmetelijke ongeluk van onze tijd

Mooie begrippen hebben en mooie ideeën hebben, mooie begrippen uitspreken en mooie ideeën uitspreken is niet een cent (Duits: einen Schuss Pulver) waard, als het niet verbonden is met de wil om in de werkelijkheid onder te duiken, de werkelijkheid te kennen. En duikt men in de werkelijkheid onder, dan vindt men in deze werkelijkheid niet alleen het materiële, maar men vindt ook de geest. Alleen voert het van de geest af, dat men met begripsschaduwen, met begripshulzen vandaag de dag afgoderij bedrijft. Dat is echter het onmetelijke ongeluk van onze tijd, dat de mensen zich met mooie woorden bedwelmen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 175 – Bausteine zu einer Erkenntnis des Mysteriums von Golgatha – Berlijn, 27 februari 1917 (bladzijde 85)

Nieuwe religies ontstaan niet meer

Antroposofie weet heel goed dat zij nooit een religie worden kan, omdat zij de feitelijke loop van de tijdsontwikkeling inziet, omdat zij weet dat men even weinig als men op 60-jarige leeftijd een kind worden kan, even weinig de mensheid in het tijdperk waarin ze nu is en in de toekomst zal zijn, religies uit zich zal kunnen vormen. Voor het vormen van religies behoren andere tijden. Nieuwe religies ontstaan niet meer.

Bron: Rudolf Steiner – GA 072 – Freiheit Unsterblichkeit Soziales Leben – Bazel 19 oktober 1917  (bladzijde 89)

Eerder geplaatst op 28 december 2011