Een vereniging van dwaze lieden

Als het steeds weer opnieuw voorkomt dat men tegen mensen van buiten de antroposofische vereniging over mij bijvoorbeeld zegt: ‘De doctor heeft dit of dat gezegd’, dan zou men zich eens niet in zijn eigen, maar in het gemoed van de anderen die dit horen, moeten verplaatsen! Als iemand bijvoorbeeld zegt – zulke dingen komen voor en het is niet eens iets waarvan ik schertsend kan uitgaan, dat ze in onze vereniging niet voorkomen -, dus als iemand zegt: ‘De doctor zorgt voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen’, ja wat moet een mens van buiten zich daaronder anders voorstellen dan dat het een vereniging van dwaze lieden is, die zich aan een enkele mens onderwerpen. […] Wij moeten de geesteswetenschappelijke beweging vóór alles ernstig nemen, waar tegenover wij niets zouden moeten doen dat haar schaadt in de wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 253 – Probleme des Zusammenlebens in der Anthroposophischen Gesellschaft – Dornach 10 september 1915 (bladzijde 31)