Waarom Simon Carmiggelt een geniale schrijver was

Enige tijd geleden hoorde ik de schrijver Springer (die ik overigens niet ken en van wie ik nog nooit wat gelezen heb) op de radio zeggen dat een schrijver er altijd aan moet denken dat hij de lezer niet mag vervelen en dat hij of zij daarom zo kort en bondig mogelijk moet schrijven.
Niet dat ik er veel verstand van heb, maar het komt mij toch voor dat deze uitspraak van Springer niet juist is of maar ten dele juist.
Natuurlijk is het wel waar dan men de lezer niet moet lastigvallen met allerlei vervelende details. Dat wil echter nog niet zeggen dat de schrijver daarom maar zo kort mogelijk van stof moet zijn.

Iemand kan bijvoorbeeld schrijven: ‘Mijn grootmoeder van moeders zijde woonde bij ons in. In bejaardenhuizen zaten alleen de allerarmsten.’ Dit is wel kort en bondig, nietwaar?

Maar lees nu eens wat Simon Carmiggelt van deze gegevens maakt: ‘Mijn grootmoeder van moeders zijde, die ik ‘opoe’ noemde omdat je voor het gebruik van ‘oma’ minstens van adel moest zijn, woonde toen ik nog een kind was bij ons in. Dat hóórde zo, in die tijd. In bejaardeninrichtingen, die van buiten een grauwe gestichtskleur hadden en van binnen geverfd schenen te zijn met de uitwerpselen van neerslachtige reptielen, borg men in die jaren alleen armlastige oudjes op, teneinde er te boeten voor het feit dat ze zo lang hadden geleefd.’ (Uit het verhaal ‘Zingen’ in de bundel ‘Zelfportret in stukjes’.)

De verhalen van Carmiggelt staan vol met dergelijke vindingrijke zinnen. Maar die zinnen moeten het niet hebben van kort- en bondigheid, maar van de schrijfstijl, de humor en de originaliteit.

In een verhaal zou bijvoorbeeld kunnen staan: ‘Ik zag een speeltuin met een wip. En ook nog drie varkens.’ Dan zal de lezer waarschijnlijk zeggen: ‘Wat kan mij dat schelen? Ik heb vaak genoeg een speeltuin en een paar varkens gezien, daar hoef ik niet ook nog eens over te lezen. Wat een vervelende zeur die schrijver.’ Maar ook deze weinig belangwekkende feiten weet de geniale Carmiggelt weer zo te beschrijven, dat het een plezier is om te lezen:
‘In een volstrekt verlaten speeltuin leunde de wip doodmoe op de aarde. In een wei, wat verderop, stonden drie enorme varkens. We hebben ze aandachtig van nabij bekeken, want dat vonden ze goed. Varkens zijn de schepper ontvallen in een spotzieke stemming. Ze zijn de enige dieren op aarde die de indruk maken dat ze vergaten zich aan te kleden voor ze van huis gingen. De hoogst onpraktisch bevestigde flaporen hangen permanent over hun ogen, maar als ze daardoor wat kippig rondscharrelen, wekken ze geen vertedering, maar de gedachte aan een karbonade.’ ( Uit ‘In het woud’ in de bundel ‘De vrolijke jaren’.)

In verscheidene verhalen van Carmiggelt gebeurt in feite zo goed als niets, maar hij weet er altijd weer een boeiend verhaal van te maken. Aan de andere kant zijn er mensen die de meest fantastische avonturen hebben beleefd, maar hun verhalen erover zijn niet om door te komen. Wat mij brengt tot de conclusie: In een verhaal is het belangrijker hoe iets wordt geschreven dan wat en waarover. Oftewel: de schrijfstijl is belangrijker dan het onderwerp. Een goede schrijver kan zelfs nog wel iets moois maken van een hondendrol en een slechte schrijver brengt zelfs het interessantste onderwerp om zeep.

Borstbeeld van Carmiggelt in het Weteringsplantsoen te Amsterdam