Daarom, als we geconfronteerd worden met een persoon die bij elke gelegenheid zegt: Dit of dat is hier of daar gebeurd, ik vind het onsmakelijk; iets is hier of daar gebeurd, ik vind het niet goed; iets is hier of daar gebeurd, ik vind het lelijk, ik vind het mooi – en wat de gradaties ook mogen zijn, zo iemand is niet op het juiste pad om door te dringen in de spirituele werelden. Integendeel, hij is op de goede weg als hij zich inspant om zo’n oordeel te onderdrukken en gewoon de feiten vertelt, als hij naar de feiten kijkt en ze voor zichzelf laat spreken en het tot zijn principe maakt: als ik iemand mijn oordeel opleg, dan is het mijn oordeel – dan wordt hij niet alleen aangezet om te geloven dat wat ik zeg waar is, maar ook dat ik een oordeel heb. Maar als ik de persoon vertel wat ik hier en daar ben tegengekomen, dan kan hij zijn eigen oordeel vormen.
Hoe meer je jezelf dwingt tot de laatste manier van kijken naar de wereld en de dingen te vertellen, hoe meer je jezelf toerust met het besef van feiten en jezelf voorbereidt op imaginatieve kennis. Als je jezelf wilt voorbereiden op imaginatieve kennis, moet je de gewoonte afleren om bij elke ervaring te zeggen: “Ik vind dit en dat van de dingen”. – Hij zou het onbelangrijk moeten vinden wat hij over de dingen vindt en hij zou ernaar moeten streven slechts het instrument te zijn waardoor de dingen of feiten spreken.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 62 – Ergebnisse der Geistesforschung: XIII. Die Moral im Lichte der Geistesforschung – Berlijn, 3 april 1913 (blz. 427-428)