Enkele fragmenten uit het boek van Colin Wilson over Rudolf Steiner

Ik las achtereenvolgens Theosofie, Kennis Van Hogere Werelden en Het Christendom Als Mystiek Gegeven, en toen gaf ik het op. Ik schreef mijn uitgever een verontschuldigend briefje met de mededeling dat ik er met de beste wil van de wereld niet mee kon doorgaan, want als ik Steiner in grote doses consumeerde, werd ik gewoon erg kwaad. Hij toonde zich zeer begrijpend en besloot de opdracht over te dragen aan James Webb, een van de belangrijkste geschiedschrijvers van de ‘occulte underground’ in die dagen. Webb ging akkoord, maar helaas begon hij in 1979 tekenen van krankzinnigheid te vertonen, en op 9 mei 1980 maakte hij een eind aan zijn leven. Ik vroeg me destijds wel af of de honderden kilometers vet Steiner-proza die hij in de loop der jaren moest hebben doorploegd, bijgedragen konden hebben aan zijn dood. Webbs droge, ironische beschrijving van Steiner in De Occulte Samenleving (1976) – zie het hoofdstuk met de titel ‘Ginungagapp’- maakt in ieder geval wel duidelijk dat hij hier werkte vanuit ‘ongelovig standpunt’. (bladzijde 9)

Steiners kennissenkring werd nog groter, toen hij in januari 1888 eindredacteur werd van Het Duitse Weekjournaal, een in hoge mate politiek gekleurde krant, die zowel in Wenen als in Berlijn verscheen. Hoewel politiek hem niet overmatig interesseerde, voelde hij zich toch verplicht enige gedachten te wijden aan dit onderwerp. ‘Ik wilde iets bijdragen dat de lezers zou aansporen zich te verdiepen in de grootse geestelijke doelstellingen van het menselijk ras.’ Tegenwoordig zou een eindredacteur die praatjes houdt over ‘grootse geestelijke doelstellingen’ binnen de kortste keren worden ontslagen, maar in het negentiende-eeuwse Wenen werd een idealistische toon heel acceptabel gevonden. Toch begon Steiner de politiek op den duur te ervaren als een vermoeiende bezigheid, en het speet hem niets dat de eigenaar van het blad na een half jaar ruzie kreeg met de oprichter, zodat hij zijn baan kwijt raakte. (bladzijde 51)

Tijdens zijn eerste reis naar Weimar nam hij de gelegenheid waar een kijkje te nemen in de studeerkamer van Martin Luther in de Wartburg, en hij bracht ook wat tijd door in Berlijn en München. Zijn aangeboren gave om op elk gewenst moment op te gaan in zijn innerlijke wereld, betekende dat ieder bezoek aan een historisch gebouw of een museum hem voorzag van weer nieuwe spirituele ervaringen. Veel mensen ondergaan historische plaatsen op een vrij oppervlakkige manier; de gids deelt mee dat die en die gebeurtenis daarginds plaatsvond, en ze geloven hem op zijn woord, maar hun belangstelling voor de andere toeristen en de ijskraam overheerst net iets te veel. Steiner daarentegen was zijn leven lang in staat de geest van een gebouw volledig in zich op te nemen, en zich haarscherpe beelden te vormen van de gebeurtenissen die zich er hadden afgespeeld. (bladzijde 52-53)

We mogen rustig stellen dat niemand die de overstelpende hoeveelheid argumenten vóór het bestaan van ‘buitenzintuiglijke waarneming’ serieus in ogenschouw heeft genomen, nog geneigd zal zijn om Steiners aanspraken op dit gebied van de hand te wijzen. En bovendien zal geen lezer van Die Philosophie Der Freiheit durven beweren dat Steiner bij de intellectuele charlatans dient te worden ingedeeld. Zijn hele houding getuigt van streng wetenschappelijke integriteit. (bladzijde 102)

Bron: Colin Wilson – De filosoof der vrijheid – STEINER  en de twintigste eeuw. Uitgeverij Bres – Amsterdam