Het Ik: Een scherp, tweesnijdend zwaard (2 – slot)

Maar aan de andere kant mogen wij niet vergeten dat dit Ik tegelijk hetgeen is wat de mens zijn zelfstandigheid, zijn innerlijke vrijheid geeft, wat de mens in de waarste zin van het woord verhoogt. In dit Ik is zijn waardigheid gevestigd. Het is de aanleg tot het goddelijke in de mens. […] Maar het is tegelijkertijd, als het niet de liefde vindt, als het in zichzelf verhardt, de verleider die hem in de afgrond stort. Dan is het wat de mensen van elkaar scheidt, wat hen brengt tot een grote oorlog van allen tegen allen, niet alleen tot oorlog van volken tegen volken, maar tot strijd van persoon tegen persoon op de meest uiteenlopende gebieden van het leven, tot oorlog van stand tegen stand, kaste tegen kaste, geslacht tegen geslacht. Op alle gebieden van het leven zal het Ik dus tot de twistappel worden en daarom kunnen we zeggen dat het Ik enerzijds tot het hoogste en anderzijds tot het laagste kan leiden. Daarom is het een scherp, tweesnijdend zwaard.

Bron: Rudolf Steiner – GA 104 – Die Apokalypse des Johannes – Neurenberg 25 juni 1908 (bladzijde 156-158)