Onwaarheid leidt tot onjuiste imaginatie (deel 5)

Als men dit overweegt, zal men beseffen dat een zeer essentiële deugd, waarachtigheid, vanaf het begin behoort tot de juiste middelen van voorbereiding op een methodische scholing voor de kennis van de hogere werelden. Men zal er helemaal niet aan twijfelen dat een juiste scholing voor de kennis van hogere werelden moreel bevorderlijk is, of tenminste moet zijn. 

Ja, de zaak kan nog vanuit een andere invalshoek worden beschouwd. Laten we veronderstellen dat iemand zich niet voorbereidt op de hogere werelden door middel van de zojuist beschreven waarachtigheid. Als hij dan alleen maar de juiste zielscholing, de juiste oefeningen doormaakt, dan kunnen de sluimerende krachten van zijn ziel inderdaad gewekt worden en zal hij uiteindelijk tot een wereld van imaginaties gebracht worden. Maar wat is die wereld dan? Deze wereld is dan niets anders dan het spiegelbeeld van zijn eigen wezen. En op het moment dat men van de wereld van de zintuigen afziet, op het moment dat men ook het verstand negeert, dat gebonden is aan de hersenen, dan heeft men deze imaginatieve wereld voor zich als een werkelijkheid, ongeacht of het iets werkelijks uitdrukt of dat het slechts de weerspiegeling is van het eigen wezen. 

Wie dit heeft, wie niet goed voorbereid is door waarheidsgetrouwheid, zal ook een ‘imaginatieve wereld’ voor zich hebben, omdat het zich voordoet als iets werkelijks en toch slechts de weerspiegeling is van zijn eigen ziel, zijn eigen innerlijke wezen. Deze wereld is dan een voortdurende verleiding tot onwaarachtigheid. 

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 62 – Ergebnisse der Geistesforschung: XIII. Die Moral im Lichte der Geistesforschung – Berlijn, 3 april 1913 (blz. 428-429)

https://odysseetheater.org/GA/Buecher/GA_062.pdf#view=Fit

Vertaald door DeepL en mij

De geest is gewillig, maar het vlees is zwak…(Mattheüs 26:41)

De meeste mensen handelen niet tegen de moraal in om de reden dat ze niet weten wat moreel is, maar alleen omdat hun neigingen, driften, verlangens of hartstochten met hun morele inzicht in tegenspraak zijn.

Bron: Rudolf Steiner – GA 143 – Erfahrungen des Übersinnlichen / Die drei Wege der Seele zu Christus – Zürich, 15 januari 1912 (bladzijde 48)

https://odysseetheater.org/GA/Buecher/GA_143.pdf#view=Fit

1280x1280

Eerder geplaatst op 20 mei 2019 (1 reactie)

Karma / Moraal / Egoïsme (4 van 5)

Wanneer er zich nu in het menselijke organisme een ontstekingsproces vormt, wordt het gehele organisme door koorts doortrokken, het gehele organisme wordt door ziekte gegrepen. Vertalen wij dit naar het aarde-organisme, dan kunnen we zeggen, dat het waar is wat het occultisme beweert: dat als ergens op de aarde een immorele daad wordt begaan, dat voor het totale aarde-organisme hetzelfde is als voor de mensen een kleine etterbuil aan het menselijk lichaam, die het gehele organisme ziek maakt. Zodat, als een diefstal op aarde gepleegd wordt, de uitwerking daarvan is dat de gehele aarde een soort koorts oploopt. Dat is niet slechts vergelijkenderwijs gezegd, maar het is diep gefundeerd. Onder alle immoraliteit lijdt het gehele aarde-organisme en wij kunnen als afzonderlijke mens niets immoreels doen zonder dat de gehele aarde mede schade wordt toegebracht. Dat is in wezen een zeer eenvoudige gedachte, maar het is voor de mensen moeilijk te bevatten.

Maar de mensen, die het niet geloven willen, moeten het maar afwachten. Men zou eens moeten proberen zulke gedachten onze cultuur in te prenten, met zulke gedachten te appelleren aan het menselijk hart, het menselijk geweten: Wanneer ergens immorele handelingen worden begaan, dan zijn die voor de gehele aarde een soort etterbuil en maken het aarde-organisme ziek-, en de ervaring zal aantonen, dat in zulke inzichten ontzaglijke morele impulsen liggen.

Men kan nog zo veel moraal prediken, dat zal de mensen niet helpen. Maar zulke inzichten zouden de mensen niet enkel als kennis opnemen, maar zouden, als ze in de cultuurontwikkeling doordringen, als ze al in het kinderlijke gemoed gegoten zouden worden, een enorme morele impuls geven.

Want alle moraal preken hebben voor het menselijk gemoed toch niets zeer overweldigends, overtuigends. Het is toch zoals Schopenhauer zegt, dat moraal preken gemakkelijk is, maar moraal vestigen moeilijk.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Bedeutung der Geistesforschung für das sittliche Handeln – Bielefeld, 6 maart 1911 (bladzijde 129)

Schopenhauer-in-1815

Arthur Schopenhauer (1788-1860)

Eerder geplaatst op 24 mei 2018

Karma / Moraal / Egoïsme (2 van 5)

Eigenlijk zou dit een ernstig verwijt zijn, als men zou kunnen zeggen, dat antroposofie de mensen ertoe zou brengen moreel handelen niet uit medegevoel en medelijden te ontwikkelen, maar dat het zou voortkomen uit vrees voor straf. Vragen wij ons nu of zulk een verwijt werkelijk gerechtvaardigd is. Dan moeten wij ons diep, zeer diep met het bovenzinnelijke onderzoek bezighouden, als wij een dergelijk verwijt aan de antroposofie werkelijk grondig weerleggen willen. […]

Een dieper doordringen in wat de antroposofie ons zegt, kan leren dat de mens zo in de mensheid als geheel is geplaatst, dat hij met een immorele handeling niet slechts iets volbrengt dat hem wellicht straf oplevert, maar dat hij met een immorele gedachte, een immorele daad of gezindheid in de ware zin iets onzinnigs volbrengt, iets wat zich niet laat verenigen met een werkelijk gezond denken. Daarmee is veel gezegd. Een onzedelijke handeling stelt niet slechts een daaropvolgende karmische straf in het vooruitzicht, maar is ten diepste een handeling die men in het geheel niet zou moeten begaan.

Nemen we aan, een mens begaat een diefstal. De mens loopt daardoor een karmische straf op. Als men dit vermijden wil, dan steelt men dus niet. Maar de zaak is nog gecompliceerder. Vragen we ons: Wat wil degene, die liegt of steelt? De leugenaar of de dief willen zich een voordeel verschaffen, de leugenaar wil wellicht een onaangename situatie uit de weg ruimen. Zin heeft een dergelijke handeling slechts dan, wanneer men zich werkelijk een voordeel verschaft door leugens of stelen. Zou de mens nu onderkennen dat hij dat in het geheel niet hebben kan, dat hij zich vergist, dat hij integendeel een nadeel veroorzaakt, dan zou hij tegen zichzelf zeggen: het is onzin om aan zulk een handeling ook slechts maar te denken. Als antroposofie steeds meer doordringt in de menselijke beschaving, dan zullen de mensen weten dat het een dwaasheid is, ja, dat het belachelijk is om te geloven dat men zich door leugens of diefstal datgene kan verschaffen, wat men gelooft zich te verschaffen.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Bedeutung der Geistesforschung für das sittliche Handeln – Bielefeld, 6 maart 1911 (bladzijde 126-127)

rudolf-steiner-austrian-philosopher-social-260nw-1616937607

Eerder geplaatst op 22 mei 2018  (2 reacties)

Karma / Moraal / Egoïsme (1 van 5)

Dikwijls verwijt men de antroposofie dat zij in wezen niet werkt aan morele ontplooiing, ja, dat zij in zeker opzicht niet alleen het egoïsme niet tegenwerkt, maar zelfs het egoïsme in de hand werkt. De mensen, die zoiets menen, hebben de volgende gedachten. Zij zeggen: antroposofie toont aan hoe een mens van leven naar leven zijn bestaan ontwikkelt, en de hoofdzaak daarbij is, hoewel ook achteruitgang (Duits:Rückschläge) kan voorkomen, dat de mens de mogelijkheid heeft steeds hoger en hoger te stijgen, dat hij steeds meer leert om wat hij in een van zijn levens als een soort school heeft doorgemaakt als resultaten te gebruiken in een volgend leven.

Wie zich in dit geloof aan de menselijke vervolmaking verdiept, zal er naar streven zijn Ik steeds meer te zuiveren, het zo rijk mogelijk te maken om steeds meer en steeds hoger te stijgen. En, zo zeggen de mensen, dat is in wezen toch een egoïstisch streven. Want wij antroposofen zoeken leringen en krachten uit de geestelijke wereld te verkrijgen om ons Ik steeds hoger te brengen, het is dus een egoïstische reden die de mens tot handelingen drijft.

Ook zouden wij antroposofen de overtuiging hebben, wij bereiden ons een slecht karma door onvolmaakte handelingen, en om zich dat niet te bereiden, zal de antroposoof vermijden het een of ander te doen, wat hij anders gedaan zou hebben. Dus uit vrees voor het karma doet hij het niet. Waarschijnlijk zou hij ook om deze reden het een of ander wel volbrengen, wat hij anders niet zou volbrengen, wat toch wederom slechts een geheel egoïstisch motief voor een daad zou zijn. Er zijn een aantal mensen die zeggen: de leer van karma en reïncarnatie en het streven naar vervolmaking dat uit de antroposofie voortkomt, brengt de mensen ertoe om een geraffineerd hoger egoïsme na te streven.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Bedeutung der Geistesforschung für das sittliche Handeln – Bielefeld, 6 maart 1911 (bladzijde 126)

Rudolf Steiner

Eerder geplaatst op 21 mei 2018  (3 reacties)