Van buitengewone betekenis en belang

U ziet dat een mens in de wereld die hij doormaakt na de dood niets meeneemt van wat in zijn fysieke en etherische lichaam leeft. Dat wordt afgeworpen en vervalt aan de kosmos. De mens neemt alleen mee wat hij als Ik en astraal lichaam heeft ervaren in zijn fysieke en etherische lichaam.

Hieruit kan iets van buitengewone betekenis en belang ingezien worden. Terwijl een mens op aarde leeft, beschouwt hij zijn fysieke lichaam en zijn etherlichaam – waarvan hij weliswaar weinig weet, maar voor zover hij het in zijn krachten van groei enzovoort beleeft – als zijn eigen lichaam. Maar de mens heeft geen recht om dat zijn lichaam te noemen. Alleen wat in zijn Ik en zijn astrale lichaam aanwezig is, is van hem. Alles wat aanwezig is in zijn fysieke lichaam en etherische lichaam is het eigendom van de goddelijk-geestelijke wezens, ook wanneer de mens op aarde leeft. Daarin leven en weven, terwijl de mens op aarde leeft, de goddelijk-geestelijke wezens.

Daarin werken ze verder, ook als de mens in de slaap er helemaal niet bij is. Het zou de mensen slecht vergaan als hij zelf tussen geboorte en dood in voortdurende waaktoestand voor zijn etherisch en fysiek lichaam zou moeten zorgen. Steeds weer is het noodzakelijk dat de mens zijn fysiek en etherisch lichaam aan de goden overdraagt – vooral tijdens de kindertijd, want slaap is in de kindertijd het allerbelangrijkste. Later in het leven werkt slaap alleen nog corrigerend, maar de werkelijk vruchtbare slaap is de kinder slaap in de allereerste jaren van zijn leven. De mens is dus genoodzaakt voortdurend zijn fysiek lichaam en zijn etherisch lichaam over te geven aan de zorg van de Goden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 227 – Initiations-Erkenntnis – Penmaenmawr, 28 augustus 1923 (blz. 227-228)

god-will-take-care-of-you

Men verlicht het leven van een overleden mens inderdaad, wanneer men hem bijvoorbeeld de zorg wegneemt om een kind dat hij hulpbehoevend heeft moeten achterlaten

Bekommernis om vrienden, verwanten, kinderen die men moet achterlaten, kunnen in zekere zin ook als een drukkende last werken en de ziel beletten uit de aardesfeer te geraken. En het is goed om juist op dit punt de aandacht eens te vestigen, omdat wij namelijk in zo een geval de doden te hulp kunnen komen. Wanneer wij weten, dat een gestorven mens zich bijvoorbeeld om één of andere reden zorgen maakt over iemand die hij achtergelaten heeft – en wat dit betreft kan men daarover zelfs veel te weten komen -, dan is het voor de verdere ontwikkeling van de afgestorvene goed om hem die zorg weg te nemen. Men verlicht het leven van de dode inderdaad, wanneer men hem bijvoorbeeld de zorg wegneemt om een kind dat hij hulpbehoevend heeft moeten achterlaten. Wanneer men dus iets doet voor dat kind, dan neemt men inderdaad de zorg van de dode weg, en dit is dan een ware liefdedienst. Want stellen wij ons eens de situatie voor. Die dode heeft nu eenmaal niet de middelen ter hand om zich daadwerkelijk van zijn zorgen te bevrijden; vanuit zijn wereld kan hij meestal niets doen om de levensomstandigheden te verlichten van een achtergebleven kind, van een verwant of een vriend, en daardoor is hij dikwijls veroordeeld – in vele gevallen geeft dit de ziener een uitzonderlijk bedrukkend gevoel – om die zorgen zo lang te dragen tot de levenssituatie van de achtergeblevene vanzelf of door bepaalde omstandigheden verbetert. Wanneer wij er dus iets aan doen om die levenssituatie te verbeteren, dan is dat een ware liefdedaad die wij de dode bewijzen.
Er is zelfs dikwijls waargenomen dat iemand die gestorven was zich in het leven voorgenomen had om nog één of ander te doen. De dode hing aan dit voornemen. Wij helpen hem wanneer wij van onze kant datgene proberen te doen wat hij zelf zo graag zou gerealiseerd hebben. Dit zijn allemaal dingen die eigenlijk niet moeilijk te begrijpen zijn, maar waarop toch eens de aandacht moet gevestigd worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 140 – Okkulte Untersuchungen über das Leben zwischen Tod und neuer Geburt – München 12 maart 1913

Overgenomen uit tijdschrift De Brug – Hoofdstuk Kamaloka – merkwaardigheden aldaar