Tweeërlei wensen heeft het ik in het leven. Wensen die uit de lichamen stammen, die dus in de lichamen moeten worden bevredigd, die echter met het verval van de lichamen ook hun einde vinden, en wensen die uit de geestelijke natuur van het ik stammen. Zolang het ik in de lichamen is, worden ook deze wensen door de lichamelijke organen bevredigd. Want in de openbare werkingen van de organen van het lichaam werkt het geestelijke als verborgen kracht. En met alles wat de zintuigen waarnemen, ontvangen deze tegelijkertijd iets geestelijks. Dit geestelijke is, weliswaar in andere vorm, ook na de dood aanwezig. Alles wat het ik begeert van het geestelijke dat binnen de zintuiglijke wereld te vinden is, heeft het ook wanneer de zintuigen er niet meer zijn.
Zou nu bij deze twee soorten wensen niet nog een derde komen, dan zou de dood alleen een overgang zijn van begeerten die door de zintuigen bevredigd kunnen worden naar begeerten die in de openbaring van de geestelijke wereld hun vervulling vinden. Deze derde soort wensen kweekt het ik gedurende zijn leven in de zintuiglijke wereld aan, doordat het behagen in deze wensen schept ook voor zover zich daarin niet het geestelijke openbaart. De laagste genietingen kunnen openbaringen van de geest zijn. De verzadiging die een hongerig wezen door de opname van voedsel beleeft, is een openbaring van de geest. Want door de opname van voedsel komt iets tot stand dat het geestelijke nodig heeft om in een bepaalde zin zijn ontwikkeling te kunnen voortzetten. Het ik echter kan boven het genot dat noodzakelijkerwijs met dit gegeven verbonden is, uitgaan. Het kan naar lekker eten verlangen, geheel afgezien van de dienst die de geest door het opnemen van voedsel bewezen wordt. Hetzelfde is met andere dingen van de zintuiglijke wereld het geval. Daardoor worden wensen opgewekt die nooit in de zintuiglijke wereld aan de dag waren gekomen als het menselijk ik daarin niet was ondergebracht.
Maar ook uit het geestelijke wezen van het ik komen zulke wensen niet voort. Zintuiglijke genietingen moet het ik hebben zolang het in het lichaam leeft, ook al is het van geestelijke aard. Want in het zintuiglijke openbaart zich de geest; en het ik geniet niets anders dan de geest wanneer het zich in de zintuiglijke wereld aan datgene wijdt waar het licht van de geest doorheen schijnt. En het zal in het genot van dit licht blijven, ook wanneer de zintuiglijkheid niet meer het medium is waar de stralen van de geest doorheen vallen. Voor die wensen echter, waarvan de geest niet al in het zintuiglijke leeft, is geen vervulling in de geestelijke wereld te vinden.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS (bladzijde 100-101)
Nederlandstalige bron: De wetenschap van de geheimen der ziel / Slaap en dood (blz. 62-63)
Vertaald door Wijnand Mees
Rudolf Steiner / Werken en voordrachten
© 1998 Stichting Rudolf Steiner Vertalingen
Tweede druk 2004 / Derde druk 2011 / Vierde druk 2019
