Weten na de dood

Er zijn velen die geloven dat men slechts door de poort van de dood hoeft te gaan om alles te ervaren wat op de aarde met grote moeite door geesteswetenschap bereikt kan worden. Deze mensen geloven ook dat iemand alleen maar hoeft te sterven om na de dood het gehele occulte weten te kunnen verwerven, omdat hij dan in de geestelijke wereld zal zijn. Maar dit is niet het geval. 

Net zoals er hier op aarde andere wezens dan de mensen zijn, zoals het bijvoorbeeld met dieren het geval is, die alles zien wat de mens door zijn zintuigen kan zien, terwijl het hen niet mogelijk is zich daarover ideeën en begrippen te vormen, zo is het met de zielen die in de bovenzinnelijk werelden leven, die – hoewel ze de wezens en feiten van de hogere geestelijke wereld zien -, zich geen begrippen en ideeën daarover kunnen vormen, als de mensen hier op aarde niet zulke begrippen en ideeën in de Akashakroniek inschrijven.

Bron: Rudolf Steiner – GA 152 – Vorstufen zum Mysterium von Golgatha – Londen, 1 mei 1913 (bladzijde 14)

Eerder geplaatst op 18 oktober 2017  (2 reacties)

41y9AAtf2uL._SX270_BO1,204,203,200_

De andere werelden zijn niet in andere plaatsen, maar omgeven ons evenzo als de fysiek-zintuiglijke wereld 

Het eerste wat men zich moet realiseren is dat de andere werelden niet in andere plaatsen zijn, maar dat ze ons evenzo omgeven als de fysiek-zintuiglijke wereld en deze doordringen. Daarom reist de mens na de dood ook niet naar andere plaatsen, maar de manier en de aard van zijn waarneming en zijn bewustzijn verandert.

Net als bij een blindgeborene die plotseling kan zien en dan ook niet naar een andere wereld verplaatst is, maar bij wie zich alleen een nieuw zintuig ontsloten heeft, zo is het ook bij de mens wanneer hij sterft of ingewijd wordt. Dan is om hem heen niet een nieuwe, geheel andere wereld, maar dan zijn alleen de zintuigen voor de fysieke wereld uitgeschakeld, daarentegen neemt hij nu waar wat hem voorheen ontging, wat voor hem tot dan toe verborgen was gebleven.

Bron: Rudolf Steiner – GA 94 – POPULÄRER OKKULTISMUS – Leipzig, 29 juni 1906   (bladzijde 134)

blindgeboren

Eerder geplaatst op 4 maart 2017  (11 reacties)

Kamaloka

Voor de laagste en de hoogste aandriften heeft de mens zijn zintuigen nodig. Ook in de kunst gebruikt hij ze. Als de mens eenmaal alles uit de wereld als het ware opgezogen heeft, heeft hij geen zintuigen meer nodig. Tussen geboorte en dood went de mens zich eraan om de wereld door zijn zintuigen waar te nemen. Deze gewenning moet hij na de dood langzaam afleggen. Wil hij ook dan nog zijn zintuigen gebruiken voor het bezien van de wereld, dan bevindt hij zich in de toestand die men kamaloka noemt.

Het is een toestand waarin de begeerte er nog is om door de organen waar te nemen, die er echter dan niet meer zijn. Als de mens zich na de dood zou kunnen zeggen dat hij geen lichaamsorganen meer nodig heeft, dan zou er voor hem geen kamaloka meer zijn. In het devachan nu wordt alles van binnenuit waargenomen, zonder organen, wat de mens voorheen in het leven in zijn omgeving door zijn organen heeft waargenomen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 93a – Grundelemente der Esoterik – Berlijn, 27 september 1905 (bladzijde 25-26)

Eerder geplaatst op 8 februari 2017 (5 reacties)

Het belangrijkste opvoedingsmiddel voor een kind in zijn eerste levensjaren is, hoe men zich als volwassene zelf in zijn omgeving gedraagt

Het kind is innerlijk helemaal zintuigorgaan. En zoals het oog uitgeleverd is aan de wereld, helemaal in het licht leeft, zo leeft het kind helemaal in zijn omgeving. Het heeft de geest in zich om wat in zijn fysieke omgeving leeft met heel zijn organisme op te nemen. Wanneer we dus tegen het kind schreeuwen, klinkt er in zijn innerlijk iets veel sterkers mee dan bij de volwassene die innerlijke afweerkrachten heeft, het geval kan zijn. En wat een haperen van het geest-zielenleven van het kind veroorzaakt, gaat bij het kind meteen verder in de lichamelijke organisatie. En komt het vaker voor dat we tegen een kind schreeuwen, het ook laten schrikken, dan oefenen we niet alleen invloed uit op de ziel, dan werken we in op heel het fysieke organisme van het kind. De gezondheid van de volwassen mens tot ver op latere leeftijd hebben we in de hand, al naar gelang wij ons in de omgeving van het kind gedragen.

Het belangrijkste opvoedingsmiddel voor een kind in zijn eerste levensjaren is, hoe men zich als volwassene zelf in zijn omgeving gedraagt. Is het kind overgeleverd aan steeds maar gedoe en drukte dat snel verloopt, aan gehaast in zijn omgeving, dan zal eenvoudigweg heel zijn organisme de neiging in zich opnemen, zich innerlijk te haasten. En wie mensenkennis heeft zodat hij uit kan gaan van de geest en de ziel bij het waarnemen, die ziet aan een kind op zijn elfde, twaalfde jaar of het in een onrustige, gehaaste omgeving leefde of dat er te weinig in zijn omgeving gebeurde.

We zien het aan het lopen van het kind. Wanneer het kind in een omgeving met haast verbleef waarin alles met bovenmatige vaart verloopt, waarin de indrukken voortdurend wisselen, dan heeft het kind een lichte tred.  De manier waarop het kind de omgeving in zich opneemt, komt tot in de tred, tot in het stappen in zijn fysieke organisme tot uiting. Wanneer het kind in een omgeving leeft, die hem niet voldoende aanspoort, waarin het zich voortdurend verveelt, dan zien we het omgekeerde, hoe het kind met een veel te zware tred in het latere leven door de wereld gaat.

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 – Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Londen, 20 november 1922 (bladzijde 247-248)  

Vertaling: Pieter H.A. Witvliet

Zie voor de hele vertaling van deze voordracht zijn website: VRIJESCHOOL PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN – OPVOEDKUNST DOOR MENSENKENNIS 

 Zie ook: Over opvoeding in de eerste zeven levensjaren

 Eerder geplaatst op 11 augustus 2016

De Dood / Verandering van Waarneming en Bewustzijn

Het eerste wat men in gedachten moet houden is dat de andere werelden niet in andere plaatsen zijn, maar dat ze om ons heen zijn net zoals de fysieke wereld en deze doordringen. Daarom gaat de mens na de dood ook niet naar andere plaatsen, alleen de soort en wijze van zijn waarneming en zijn bewustzijn verandert.

Net als bij een blindgeborene, die plotseling kan zien en die dan immers ook niet naar een andere wereld is verplaatst, maar dan slechts een nieuw zintuig heeft geopend, zo is het hetzelfde met mensen wanneer ze sterven of worden ingewijd. Dan is er geen nieuwe, totaal andere wereld om hem heen, alleen zijn dan de zintuigen voor de fysieke wereld uitgeschakeld; daarentegen ziet hij nu wat hem eerder ontging, wat tot dan verborgen was.

Bron: Rudolf Steiner – GA 94 – Populärer  Okkultismus – Leipzig,29 juni 1906 (bladzijde 134)