Vragen naar zin en betekenis van het leven zouden onbeantwoord moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn  

Wie er aan begint, geesteswetenschappelijke resultaten van zodanige aard te beschrijven, als in dit boek opgetekend zijn, moet er in de eerste plaats rekening mee houden, dat zo iets tegenwoordig in de ruimste kringen als onmogelijk wordt beschouwd. Er worden immers in de volgende uiteenzettingen dingen gezegd, waarvan een denken, dat in onze tijd voor streng doorgaat, beweert, dat ‘zij voor een menselijke intelligentie vermoedelijk nimmer vast te stellen zullen zijn’. – Wie de motieven kent en naar waarde weet te schatten, die menige ernstige persoonlijkheid ertoe voeren, om die onmogelijkheid staande te houden, zou telkens weer opnieuw willen pogen aan te tonen, op welke misverstanden het geloof berust, dat aan het menselijk kenvermogen het binnendringen in de bovenzinnelijke werelden zou zijn ontzegd. […]

Vooreerst zal geen menselijke ziel op den duur bij dieper nadenken voor het feit blind kunnen blijven: dat haar gewichtigste vragen naar zin en betekenis van het leven onbeantwoord zouden moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn. Theoretisch kan men voor dit feit de ogen sluiten; de diepten van het zieleleven gaan echter met dit zelfbedrog niet mee. – Wie deze zielediepten niet beluisteren wil, zal uiteraard tegenover uiteenzettingen over bovenzinnelijke gebieden een afwijzende houding aannemen. Maar er zijn nu eenmaal mensen, wier aantal waarlijk niet gering is, die onmogelijk doof kunnen blijven voor de stem uit de diepten. Zij moeten steeds aan de poorten kloppen, die volgens de mening der anderen het ‘ondoorgrondelijke’ afsluiten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS – Vorbemerkungen zur vierten Auflage [1913] – bladzijde 16

Deze vertaling is van F. Wilmar

Eerder geplaatst op 23 juli 2016  (5 reacties)

Welvaart/Arbeid/Egoïsme

De welvaart van een mensengemeenschap is des te groter, naarmate het egoïsme geringer is. Men is dus bij de omzetting daarvan in de werkelijkheid erop aangewezen dat men met mensen van doen heeft, die de weg uit het egoïsme vinden. Dat is echter praktisch onmogelijk, als de mate van wel en wee van elk individu door zijn werk bepaald wordt. Wie voor zichzelf werkt, moet geleidelijk in egoïsme vervallen. Alleen wie geheel voor de anderen werkt, kan meer en meer een onegoïstische werker worden. Daartoe is echter een voorwaarde noodzakelijk. Als een mens voor anderen werkt, dan moet hij in de ander het motief voor zijn arbeid vinden; en als iemand voor de menselijke gemeenschap als geheel werkt, dan moet hij de waarde, het wezenlijk belang en de zin van dit geheel voelen en ervaren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 –  Geisteswissenschaft und soziale Frage (bladzijde 214)

Rudolf Steiner – De menselijke vermogens ontwikkelen zich zo dat het ene altijd op kosten van het andere gekocht moet worden

De zin van de mensheidsontwikkeling bestaat erin dat van tijdperk tot tijdperk de vaardigheid van de mensen om waar te nemen in de geestelijke wereld steeds minder en minder werd, omdat de menselijke vermogens zich zo ontwikkelen dat het ene altijd op kosten van het andere gekocht moet worden. Ons hedendaagse exacte denken, ons voorstellingsvermogen, onze logica, alles wat wij als de belangrijkste drijfveren van onze cultuur beschouwen, was er in vroegere tijdperken niet. Dat moest de mens in het tijdperk, dat ook het onze is, ten koste van de oude helderziende bewustzijnstoestand veroveren. Dat heeft de mens in de huidige tijd te ontwikkelen. En in de toekomstige mensheidsontwikkeling zal dan bij het zuiver fysieke bewustzijn met de intellectualiteit en de logica weer de oude helderziendheid komen. Een afdaling en een opstijging zijn dus op het gebied van het menselijke bewustzijn te onderscheiden.

Bron: GA 60 – Berlijn 19 januari 1911 (bladzijde 256-257)