Het is werkelijk zo dat, als men het goed bekijkt, als een mens bijvoorbeeld in een bepaald jaar van zijn leven kennis maakt met een ander mens, dat dit feit heel anders blijkt te zijn, als men het geestelijk juist beschouwt, dan wanneer men het alleen uiterlijk met het zintuiglijk-intellectualistische bewustzijn bekijkt.
Stel, een mens heeft in een of ander jaar van zijn leven een ander mens leren kennen. Men spreekt dan zeer vaak van toeval. En het ziet er dan ook zo uit alsof de andere mens door de verschillende toevallige wegen van het leven naar iemand toegeleid zou zijn, en men dan op dat moment met hem kennis zou hebben gemaakt. Maar zo is het niet.
Als men het bekijkt met de middelen van de geesteswetenschap in de gehele samenhang van het leven, dan ziet men dat een kennismaking die men bijvoorbeeld in het vijfendertigste levensjaar gemaakt heeft, geheel planmatig het hele leven verlangd en nagestreefd is. Als u de mens van zijn vijfendertigste jaar tot aan zijn vroegste kindertijd zou vervolgen en zou blootleggen, en u de weg zou nagaan die hij heeft doorlopen, om uiteindelijk daar aan te komen, waar hij de andere mens getroffen heeft, dan is dat een geheel planmatig streven in het onderbewustzijn.
En vaak is het, als men op deze manier het lot van de mens beschouwt, heel wonderbaarlijk, welke omwegen een mens maakt om op een bepaalde plaats in een bepaald jaar aan te komen en daar de andere mens te treffen. Wie werkelijk in het menselijke leven kijkt, die kan niet anders zeggen dan: Degene die iets beleeft, heeft deze belevenis zijn hele aardeleven door gezocht.
Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiania (Oslo), 19 mei 1923 (bladzijde 62-63)
Eerder geplaatst op 9 maart 2017