Een slag van het lot die de mens tijdens zijn leven in de fysieke wereld treft, kan voor de zielsgesteldheid van de mens in dit fysieke bestaan volkomen strijdig lijken met zijn wil. In het leven tussen dood en geboorte heerst echter in de ziel een op de wil gelijkende kracht, die de mens in een richting drijft die tot het ondergaan van die lotsslag voert. De ziel ziet op een bepaalde manier dat haar een onvolkomenheid aankleeft die uit vroegere levens op aarde stamt. Een onvolkomenheid die voortkomt uit een kwalijke daad of een kwalijke gedachte. In de ziel ontstaat tussen dood en geboorte de wilsachtige impuls om die onvolkomenheid ongedaan te maken. Ze neemt daarom in haar wezen de tendens op, zich tijdens het komende leven op aarde in een ongeluk te storten om door het ondergaan van dit leed de vroegere fout goed te maken. Na de geboorte in het fysieke lichaam vermoedt de ziel die door een slag van het lot getroffen wordt niet dat zij in het zuiver geestelijke leven zichzelf in de richting van die slag heeft gedreven. Wat dus volledig ongewild lijkt vanuit het gezichtspunt van het aardse leven, heeft de ziel gewild in de bovenzinnelijke wereld.
Bron: Rudolf Steiner – GA 9 – Theosophie – Einzelne Bemerkungen und Ergänzungen (bladzijde 93)
Nederlands: Rudolf Steiner – Theosofie (blz. 159)
Vertaald door Huib van Krimpen met een nawoord van Roel Munniks
Rudolf Steiner / Werken en voordrachten onder redactie van Frans van Bussel, Michel Gastkemper en Roel Munniks
Eerder geplaatst in vertaling van H.G.J. de Leeuw op 8 mei 2018 (2 reacties)