Aarde, water, lucht en vuur (of warmte)  

De geesteswetenschap kent vier toestanden van materie: aarde, water, lucht en vuur of warmte.

Met aarde bedoelen we alles wat vast is; bevroren water of ijs is ook aarde voor de geesteswetenschap.

Water is alles wat vloeibaar is; dus gesmolten ijzer of steen is ook water.

Lucht is alles wat gasvormig is, dus ook waterdamp.

Vuur of warmte is volgens de huidige opvatting van natuurkundigen slechts een eigenschap van de stof, een extreem snelle oscillatie van de kleinste stofdeeltjes. Voor de geesteswetenschap is warmte eveneens een stof, echter alleen veel fijner dan lucht. Wanneer een voorwerp wordt verwarmd, neemt het warmtesubstantie op volgens de geesteswetenschap; als het afkoelt, komt er warmtesubstantie vrij. De warmtesubstantie kan zich naar lucht, lucht naar water, water naar aarde verdichten. Alle stoffen waren er ooit als louter warmtesubstantie. Toen de aarde in de Saturnustoestand was, bestond er alleen warmte.

Bron: Rudolf Steiner – GA 100 – DAS  JOHANNES-EVANGELIUM – Bazel, 18 november 1907 (bladzijde 209-210)

rudolf-steiner-german-austrian-philosopher-260nw-1663000651

Eerder geplaatst op 24 juni 2020  (4 reacties)

Atmosfeer na de dood

Zoals we hier door zomerwarmte en winterkou heen op de aarde leven, zo leven we na de dood, verwarmd door onze goede gevoelens, kou lijdend door onze slechte gevoelens; en de uitwerkingen van ons willen dragen we door deze geestelijke jaargetijden en dagen heen.

We zijn, als we door de poort van de dood zijn gegaan, eerst de uitwerking van onze morele gesteldheid op aarde. En we hebben een omgeving die doortrokken is van onze dwaasheden en wijsheden, van onze sympathieën en antipathieën voor het goede.

Zodat we kunnen zeggen: Zoals we op aarde de warme, levensbevorderende zomerlucht om ons heen hebben, zoals we de koude winterlucht om ons heen hebben, zo hebben we na de dood een atmosfeer om ons heen, de geestelijke-psychische atmosfeer, die warm, levengevend is, voor zover ze bereid is door onze goede gevoelens, en we hebben een koude atmosfeer om ons, voor zover ze bereid is door onze slechte gevoelens. 

Hier op deze aarde hebben we, in ieder geval voor bepaalde gebieden, de zomer- en winterwarmte gemeenschappelijk. In de tijd na de dood heeft elk zijn eigen atmosfeer, die hij zelf creëert. En dat zijn juist de belangrijkste ervaringen na de dood, dat de ene naast de andere rilt van de kou, terwijl de andere in levengevende warmte is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 219 – DAS VERHÄLTNIS DER STERNENWELT ZUM MENSCHEN UND DES MENSCHEN ZUR STERNENWELT – Dornach, 1 december 1922 (bladzijde 41)

Eerder geplaatst op 26 januari 2018  (2 reacties)

koud

Aarde, water, lucht en vuur (of warmte)

De geesteswetenschap kent vier toestanden van materie: aarde, water, lucht en vuur of warmte.

Met aarde bedoelen we alles wat vast is; bevroren water of ijs is ook aarde voor de geesteswetenschap.

image001

Water is alles wat vloeibaar is; dus gesmolten ijzer of steen is ook water.

image002

Lucht is alles wat gasvormig is, dus ook waterdamp.

image003

Vuur of warmte is volgens de huidige opvatting van natuurkundigen slechts een eigenschap van de stof, een extreem snelle oscillatie van de kleinste stofdeeltjes. Voor de geesteswetenschap is warmte eveneens een stof, echter alleen veel fijner dan lucht. Wanneer een voorwerp wordt verwarmd, neemt het warmtesubstantie op volgens de geesteswetenschap; als het afkoelt, komt er warmtesubstantie vrij. De warmtesubstantie kan zich naar lucht, lucht naar water, water naar aarde verdichten. Alle stoffen waren er ooit als louter warmtesubstantie. Toen de aarde in de Saturnustoestand was, bestond er alleen warmte.

fire-2197606__480

Bron: Rudolf Steiner – GA 100 – DAS  JOHANNES-EVANGELIUM – Bazel, 18 november 1907 (bladzijde 209-210)

Atmosfeer na de dood

Zoals we hier door zomerwarmte en winterkou heen op de aarde leven, zo leven we na de dood, verwarmd door onze goede gevoelens, kou lijdend door onze slechte gevoelens; en de uitwerkingen van ons willen dragen we door deze geestelijke jaargetijden en dagen heen.

We zijn, als we door de poort van de dood zijn gegaan, eerst de uitwerking van onze morele gesteldheid op aarde. En we hebben een omgeving die doortrokken is van onze dwaasheden en wijsheden, van onze sympathieën en antipathieën voor het goede.

Zodat we kunnen zeggen: Zoals we op aarde de warme, levensbevorderende zomerlucht om ons heen hebben, zoals we de koude winterlucht om ons heen hebben, zo hebben we na de dood een atmosfeer om ons heen, de geestelijke-psychische atmosfeer, die warm, levengevend is, voor zover ze bereid is door onze goede gevoelens, en we hebben een koude atmosfeer om ons, voor zover ze bereid is door onze slechte gevoelens.

Hier op deze aarde hebben we, in ieder geval voor bepaalde gebieden, de zomer- en winterwarmte gemeenschappelijk. In de tijd na de dood heeft elk zijn eigen atmosfeer, die hij zelf creëert. En dat zijn juist de belangrijkste ervaringen na de dood, dat de ene naast de andere rilt van de kou, terwijl de andere in levengevende warmte is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 219 – DAS VERHÄLTNIS DER STERNENWELT ZUM MENSCHEN UND DES MENSCHEN ZUR STERNENWELT – Dornach, 1 december 1922 (bladzijde 41)

Eerder geplaatst op 22 juni 2017

Atmosfeer na de dood

Zoals we hier door zomerwarmte en winterkou heen op de aarde leven, zo leven we na de dood, verwarmd door onze goede gevoelens, kou lijdend door onze slechte gevoelens; en de uitwerkingen van ons willen dragen we door deze geestelijke jaargetijden en dagen heen.

We zijn, als we door de poort van de dood zijn gegaan, eerst de uitwerking van onze morele gesteldheid op aarde. En we hebben een omgeving die doortrokken is van onze dwaasheden en wijsheden, van onze sympathieën en antipathieën voor het goede.

Zodat we kunnen zeggen: Zoals we op aarde de warme, levensbevorderende zomerlucht om ons heen hebben, zoals we de koude winterlucht om ons heen hebben, zo hebben we na de dood een atmosfeer om ons heen, de geestelijke-psychische atmosfeer, die warm, levengevend is, voor zover ze bereid is door onze goede gevoelens, en we hebben een koude atmosfeer om ons, voor zover ze bereid is door onze slechte gevoelens.

Hier op deze aarde hebben we, in ieder geval voor bepaalde gebieden, de zomer- en winterwarmte gemeenschappelijk. In de tijd na de dood heeft elk zijn eigen atmosfeer, die hij zelf creëert. En dat zijn juist de belangrijkste ervaringen na de dood, dat de ene naast de andere rilt van de kou, terwijl de andere in levengevende warmte is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 219 – DAS VERHÄLTNIS DER STERNENWELT ZUM MENSCHEN UND DES MENSCHEN ZUR STERNENWELT – Dornach, 1 december 1922 (bladzijde 41)