Hoe is de mens in feite gekomen tot wat we zijn vrijheid noemen, dat wil zeggen zijn mogelijkheid om te onderscheiden tussen goed en kwaad, om in vrijheid het goede of ook het kwade te doen? (2 – slot)  

Wat wij mensen vóór het midden van onze aarde-ontwikkeling niet bezaten, was de vrijheid van keuze tussen goed en kwaad. Bij de onderliggende natuurrijken kunnen we ook niet spreken van goed en kwaad. Het zou lachwekkend zijn om te spreken over de vraag of het mineraal zal kristalliseren of niet. Het kristalliseert zich, als de voorwaarden daartoe aanwezig zijn. Belachelijk zou het ook zijn om te vragen of de lelie zal bloeien of niet, of bij de leeuw te vragen of hij vrijwillig af wil zien van het eten en doden van andere wezens. 

Pas bij de mens en pas in ons ontwikkelingsstadium spreken we over wat we keuzevrijheid noemen. Een onderscheidingsvermogen tussen goed en kwaad schrijven we alleen aan de mens toe. En hoe nu de mens dit onderscheidingsvermogen verkreeg, dat wordt in de bijbel weergegeven in het grote symbool van de zondeval, in de daad van verleiding waar de duivel oftewel Lucifer aan Eva verschijnt en haar overhaalt om van de boom der kennis te eten. Daardoor is de keuzevrijheid voor de mensheid gekomen en daarmee heeft hij het tweede deel van zijn ontwikkelingsweg betreden. Net zomin als we bij het mineraal, bij de plant en bij het dier naar goed en kwaad kunnen vragen, net zomin kunnen we bij de mens vóór dit midden van de wereldontwikkeling naar vrijheid, naar goed en kwaad vragen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 93 – Die Tempellegende und die Goldene Legende/Aus den Inhalten der Esoterischen Schule – Berlijn, 5 juni 1905 (bladzijde 173-174)

Eerder geplaatst op 17 september 2017  (10 reacties)

bernhard-hoetger-portrait-rudolf-steiner

Rudolf Steiner door Bernhard Hoetger

Hoe is de mens in feite gekomen tot wat we zijn vrijheid noemen, dat wil zeggen zijn mogelijkheid om te onderscheiden tussen goed en kwaad, om in vrijheid het goede of ook het kwade te doen? (1 van 2)

Hoe is de mens in feite gekomen tot wat we zijn vrijheid noemen, dat wil zeggen zijn mogelijkheid om te onderscheiden tussen goed en kwaad, om in vrijheid het goede of ook het kwade te doen? U weet dat de mens een lange ontwikkelingsweg heeft doorgemaakt, voordat hij het stadium heeft bereikt waarop hij nu staat en dat we het midden van de ontwikkeling hebben overschreden. Ongeveer in het midden van het Atlantische aardetijdperk, dat aan ons aardetijdperk voorafging, ligt ook het midden van de gehele menselijke ontwikkeling. Nu hebben we dit midden reeds overschreden en daardoor zijn we de eerste missionarissen van de tweede helft, de eerste boodschappers van een opstijgende boog. Terwijl de mensheid tot in de Atlantische tijd in een dalende boog, in een soort neergaande ontwikkeling verkeerde, tot ze het diepste in het materiële leven verzonk, klimt ze nu weer omhoog naar spirituele ontwikkeling.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 93 – Die Tempellegende und die Goldene Legende/Aus den Inhalten der Esoterischen Schule – Berlijn, 5 juni 1905 (bladzijde 173)

Eerder geplaatst op 16 september 2017  (6 reacties)

1f4726c965ca3783155edba811b2cf5d

Zonder het materialisme zou de mens niet vrij geworden zijn

De mensen hadden in oudere tijden van hun ontwikkeling niet alleen de beide toestanden die ze nu hebben, waken en slapen en daar tussenin een chaotisch dromen, maar ze hadden een de werkelijkheid bemiddelende derde toestand die niet alleen een dromen was, maar een gewaarworden in beelden, hoewel het bewustzijn dof (Duits: herabgedämpft) was; een waarnemen in beelden, maar in beelden die overeenkwamen met een geestelijke werkelijkheid.

Voor de ontwikkeling van het volle menselijke aarde-bewustzijn moest, zoals we weten, deze soort van waarneming van de wereld bij de mens terugtreden. De mens zou niet vrij geworden zijn, als deze toestand gebleven zou zijn. De mens zou niet vrij geworden zijn, als hij niet zou zijn blootgesteld aan alle gevaren en aanvechtingen en verleidingen van het materialisme. Maar de mens moet ook weer de weg terugvinden naar de spirituele wereld, die hij bij het volle aardse bewustzijn moet bemachtigen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 175 – Bausteine zu einer Erkenntnis des Mysteriums von Golgatha – Berlijn, 13 februari 1917 (bladzijde 37-38)

RSLT3-1500-x-2103-WEB

Eerder geplaatst op 19 april 2017  (2 reacties)

Slaven van het verleden, meesters van de toekomst

Met betrekking tot karma staat aan de creditzijde alles wat de mens aan goeds, verstandigs, waars en juist gedaan heeft, aan de debetzijde alles wat hij aan slechts en dwaas gedaan heeft. Het staat hem op elk moment vrij om nieuwe posten in het karmische levensboek in te voeren. Daarom moet men nooit geloven dat in het leven een onveranderlijke wet van het lot overheersend zou zijn. De vrijheid wordt niet beïnvloed door de wet van het karma. En daarom moet u bij de karmawet evenzeer aan de toekomst denken als aan het verleden. We dragen in ons de gevolgen van daden in het verleden, en we zijn de slaven van het verleden, maar de meesters van de toekomst. Willen we die goed vormgeven, dan moeten we zo gunstig mogelijke posten in het levensboek brengen.

fe28ceafc7a6322fc7ab39cef57f3f49

Bron: Rudolf Steiner – GA 99 – Die Theosophie des Rosenkreuzers – München, 31 mei 1907 (bladzijde 78)

Geplaatst bij Steiner citaten Nederlands 2 januari 2017 (3 reacties)

Nu ik tot dit inzicht gekomen ben, zou ik het liefst mijn leven verder doorbrengen zittend in een stoel (3-slot)  

Dus: zowel voordat als nadat men ingewijd is, bestaat er geen tegenspraak tussen karmische dwang en persoonlijke vrijheid. Voordat men ingewijd is niet, omdat de  mens met zijn gewone bewustzijn binnen het bereik van de vrijheid blijft en de karmische noodwendigheden zich als passend bij zijn natuur, buiten de vrijheid om, voordoen; hij voelt alles aan alsof het zijn eigen natuur is, die hem dat brengt. 

En na de inwijding niet, omdat hij het volkomen eens is met zijn karma en het eenvoudig als verstandig beschouwt om te handelen in overeenstemming met wat zijn karma hem voorschrijft. Net zoals men, als men een huis heeft gebouwd, ook niet zegt dat het de persoonlijke vrijheid beknot als men er in trekt, maar wel: dat was heel verstandig om hier in deze streek dit huis neer te zetten en wees nu maar vrij binnen de muren van dat huis! Zo weet de ingewijde die terugziet in een vorig leven, dat hij juist vrij wordt door zijn karmische opgave te vervullen, dus in het huis te trekken, dat hij zich in een vroeger leven gebouwd heeft.

Op deze wijze heb ik getracht u duidelijk te maken, dat persoonlijke vrijheid en karmische noodzaak in het menselijk leven samen kunnen gaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 235 – Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge – deel 1 – Dornach, 23 februari 1924 (bladzijde 64)

Vertaling: A. Goedheer–de Keizer en H.L. Veltman-Arntzenius

Eerder geplaatst op 14 mei 2015  (1 reactie)