Over Edison en praktisch werken

Ik was onlangs zeer verheugd toen ik las dat er nog steeds mensen zijn die, naast de gewone routine van het leven, de echte levenspraktijk ook altijd als iets belangrijks in het leven hebben gezien. Er was onlangs een nieuwsbericht in de wereld hoe Edison zijn mensen had getest, die hij voor praktisch werk wilde voorbereiden. Het interesseerde hem helemaal niet of een koopman goed boekhouden kan. Dat, zei hij, kan in drie weken worden geleerd als hij verder een bekwaam, verstandig mens is. Al deze specialiteiten interesseerden hem helemaal niet, dat redt men toch wel. En dat klopt. Maar Edison stelde vragen aan de mensen van wie hij wilde weten of ze ook in het praktische leven deugen, vragen van bijvoorbeeld dit soort: hoe groot is Siberië? 

Dus als hij iemand wilde controleren of hij een goede boekhouder is, vroeg hij niet of hij een goede balans kon opmaken, maar eerder: Hoe groot is Siberië? – Of: Als een ruimte vijf meter lang, drie meter breed en vier meter hoog is, hoeveel kubieke meter lucht zit er dan in? – en soortgelijke vragen. Hij stelde vragen als: Wat staat er op de plaats waar Caesar de Rubicon overstak – enzovoort, zeer algemene vragen, en afhankelijk van of iemand zulke algemene vragen min of meer kon beantwoorden, stelde Edison hem aan als boekhouder of iets dergelijks. Dus of hij goed was in boekhouden interesseerde hem helemaal niet, want hij wist: Als iemand zulke vragen kan beantwoorden, dan is het een bewijs dat hij zijn schooltijd niet voor niets heeft gehad, dat hij als kind zich met beweeglijke gedachten heeft ontwikkeld; en dat is wat Edison eiste.

Bron: Rudolf Steiner – GA 205 – Menschenwerden, Weltenseele  und  Weltengeist – Dornach, 3 juli 1921 (blz. 132-133)

gettyimages-615312634

Thoma Alva Edison (11 februari 1847 – 18 oktober 1931)

Onze tijd heeft de wetenschap van het bovenzinnelijke nodig  

Wie tegenwoordig een beschrijving van bovenzinnelijke realiteiten geeft, moet twee dingen goed beseffen. Ten eerste dat onze tijd de wetenschap van het bovenzinnelijke nodig heeft; ten tweede echter dat er in het culturele leven een overvloed van voorstellingen en gevoelens bestaat waardoor zo’n beschrijving op velen als wild gefantaseer en gedroom overkomt. 

De tegenwoordige tijd heeft bovenzinnelijke inzichten nodig, omdat al datgene wat de mens op de gebruikelijke wijze over de wereld en het leven te horen krijgt, ontelbare vragen bij hem wakker roept die alleen door de bovenzinnelijke waarheden beantwoord kunnen worden. Want hierin moet men zich niet vergissen: wat in de heersende geestesrichting over de wortels van het bestaan wordt meegedeeld, zijn voor de dieper voelende mens geen antwoorden, maar vragen  met betrekking tot de grote raadsels van wereld en leven. Een tijdlang kan iemand wel de mening zijn toegedaan dat hij in de ‘resultaten van streng wetenschappelijk onderzoek’ en in de eindconclusies van bepaalde moderne denkers een oplossing van het raadsel van het bestaan vindt. 

Maar als de ziel afdaalt in die diepten waarin ze moet afdalen als ze zichzelf  werkelijk begrijpt, dan blijkt wat haar aanvankelijk was voorgekomen als een oplossing niet meer dan een aanzet tot de ware vraag te zijn. En een antwoord op  die  vraag moet niet alleen tegemoetkomen aan de menselijke nieuwsgierigheid – de innerlijke rust en de harmonie van het zielsleven hangen ervan af. De verovering van zo’n antwoord bevredigt niet alleen het verlangen naar inzicht, maar het maakt de mens geschikt voor zijn werk en doet hem opgewassen zijn tegen de eisen die het leven stelt, terwijl het ontbreken van een antwoord op de desbetreffende vragen hem geestelijk en tenslotte ook lichamelijk verlamt. Inzicht in de bovenzinnelijke werkelijkheid dient ook niet alleen maar ter bevrediging van theoretische behoeften, maar staat in dienst van een ware levenspraktijk. Daarom is juist wegens de aard van het hedendaagse culturele leven de wetenschap van de geest een voor onze tijd onontbeerlijke tak van wetenschap.

Bron (Duits): Rudolf Steiner – GA 9 – THEOSOPHIE / VORREDE ZUR DRITTEN  AUFLAGE (blz. 3)

Nederlands: Theosofie – Over de wetenschap van het bovenzinnelijke en het wezen van de mens (blz. 17-18)

Vertaald door Huib van Krimpen met een nawoord van Roel Munniks 

Rudolf  Steiner / Werken en voordrachten © 1994 Stichting Rudolf  Steiner Vertalingen Tweede druk 1998 Derde druk 2005 Vierde druk 2014 (oplage februari 2018)

528x840

Het juiste medicijn en de juiste vragen

Dat is juist bij de goede medicijnen zo belangrijk, dat de arts niet alleen weet: voor deze ziekte gebruik ik dit of dat, maar dat hij weet wat hij aan de individuele patiënt vragen moet. Dat is de grootste medische kunst, dat als een ziekte zich voordoet, men aan de patiënt de juiste vragen stelt, dat men hem tot op zekere hoogte kent. Dat is van zeer groot belang.

Het is bijvoorbeeld merkwaardig dat men artsen treft die over een patiënt spreken en als men ze vraagt: Hoe oud is hij? – dat hebben ze hem helemaal niet gevraagd! Maar dat is immers zo belangrijk, dat men een vijftigjarige heel anders, wanneer ook met dezelfde middelen, moet behandelen dan een veertigjarige. Men moet dan niet alleen maar zo schematisch zijn dat men zegt: voor die en die ziekte is dat en dat middel goed. Het is een heel groot verschil of u iemand, die voortdurend met diarree rondloopt, met een middel wilt helpen, of dat u iemand wilt helpen, die voortdurend met verstopping rondloopt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 348 – Über Gesundheit und Krankheit – Dornach, 27 december 1922 (bladzijde 169-170)

 Eerder geplaatst op 4 mei 2019  (9 reacties)

Nurse and elderly man spending time together

Overwinning

Voor een mens die door zijn ziele-ervaringen tot de geestelijke wetenschap wordt gevoerd, opent zich daardoor niet alleen het vooruitzicht dat hij het antwoord zal vinden op bepaalde vragen, die uit zijn drang naar kennis voortspruiten, maar ook nog het geheel andere vooruitzicht dat hij al wat het leven remt en verzwakt, zal overwinnen. Het betekent in een bepaalde hogere zin een verzwakking van het leven, ja zelfs een psychisch afsterven, wanneer de mens zich genoodzaakt ziet zich van het bovenzinnelijke af te keren of het te verloochenen. Onder bepaalde omstandigheden voert het zelfs tot vertwijfeling, als een mens de hoop verliest, dat het verborgene hem geopenbaard zal kunnen worden. Dit afsterven en deze vertwijfeling in hun velerlei vormen zijn tevens innerlijke, psychische tegenstanders van het streven naar de wetenschap van de geest.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS: Charakter der Geheimwissenschaft – bladzijde 45

Deze vertaling is van F. Wilmar (De uitdrukking ‘wetenschap van het verborgene’ heb ik veranderd in ‘geestelijke wetenschap’ en ‘wetenschap van de geest’ Het zou overigens interessant zijn om te weten hoe dit in de nieuwere vertaling staat. Maar dat boek koop ik niet, het geld groeit mij niet op de rug.🙂)

overwinning

Vragen naar zin en betekenis van het leven zouden onbeantwoord moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn  

Wie er aan begint, geesteswetenschappelijke resultaten van zodanige aard te beschrijven, als in dit boek opgetekend zijn, moet er in de eerste plaats rekening mee houden, dat zo iets tegenwoordig in de ruimste kringen als onmogelijk wordt beschouwd. Er worden immers in de volgende uiteenzettingen dingen gezegd, waarvan een denken, dat in onze tijd voor streng doorgaat, beweert, dat ‘zij voor een menselijke intelligentie vermoedelijk nimmer vast te stellen zullen zijn’. – Wie de motieven kent en naar waarde weet te schatten, die menige ernstige persoonlijkheid ertoe voeren, om die onmogelijkheid staande te houden, zou telkens weer opnieuw willen pogen aan te tonen, op welke misverstanden het geloof berust, dat aan het menselijk kenvermogen het binnendringen in de bovenzinnelijke werelden zou zijn ontzegd. […]

Vooreerst zal geen menselijke ziel op den duur bij dieper nadenken voor het feit blind kunnen blijven: dat haar gewichtigste vragen naar zin en betekenis van het leven onbeantwoord zouden moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn. Theoretisch kan men voor dit feit de ogen sluiten; de diepten van het zieleleven gaan echter met dit zelfbedrog niet mee. – Wie deze zielediepten niet beluisteren wil, zal uiteraard tegenover uiteenzettingen over bovenzinnelijke gebieden een afwijzende houding aannemen. Maar er zijn nu eenmaal mensen, wier aantal waarlijk niet gering is, die onmogelijk doof kunnen blijven voor de stem uit de diepten. Zij moeten steeds aan de poorten kloppen, die volgens de mening der anderen het ‘ondoorgrondelijke’ afsluiten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS – Vorbemerkungen zur vierten Auflage [1913] – bladzijde 16

Deze vertaling is van F. Wilmar

Eerder geplaatst op 23 juli 2016  (5 reacties)