Antipathie en karma (3 van 4) – Een echte theekrans waar een half dozijn ooms en tantes hun medemensen over de tong laten gaan

Stelt u zich maar eens iets banaals voor: een echte theekrans, waar een half dozijn ooms en tantes bij elkaar zitten en hun medemensen over de tong laten gaan. Stelt u zich maar eens voor, hoeveel antipathie er in anderhalf uur – soms nog langer – gespuid wordt over de medemensen! De mensen merken het niet, dat die antipathie zich verspreidt, maar als het in het volgende leven terugkomt, wordt het wel zeer gemerkt! En het komt, zonder mankeren.

Inderdaad kan dus een deel – niet alles, want we zullen nog andere karmische consequenties leren kennen – van wat we aan verdrietelijkheden van buitenaf ervaren, afkomstig zijn van onze antipathie uit een vorig leven. Bij dit alles moet men natuurlijk wel in het oog houden, dat een karmische stroming ook ergens een begin moet hebben. Als we bijvoorbeeld hier opeenvolgende levens hebben

                                       a b c (d) e f g h

en d het huidige leven is, dan hoeft niet alle verdriet, dat ons treft van buitenaf, afkomstig te zijn van vroegere levens op aarde. Het kan ook een eerste verdriet zijn, waarvan de gevolgen pas in het volgende aardeleven blijken. Daarom zeg ik ook: een groot deel van het lijden dat ons van buitenaf treft, is het gevolg van haat uit een vorig leven.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 235 – Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge – Erster Band – Dornach, 24 februari 1924 (bladzijde 73-74)

Nederlandse uitgave: Rudolf Steiner – GA 235 – Geesteswetenschappelijke beschouwingen van het karma (bladzijde 69) – Uitgeverij Vrij Geestesleven 1976 – Vertaald door A. Goedheer-de Keizer en H.L. Veltman-Arntzenius

Eerder geplaatst op 31 juli 2014

Over psychoanalyse

De eigenaardigheid van menig ziel, zoals bijvoorbeeld de psychoanalytici het doen, op dwaze wijze uit “verborgen zielenprovincies” dingen te verklaren – men kan immers alles aan het verborgene toeschrijven -, dat moet ophouden, en men moet de werkelijke oorzaken zoeken. Want het gedoe der psychoanalytici, die in zeker opzicht werkelijk ook veel goeds tot stand brengen, dat doet menigmaal eraan denken alsof iemand zou zeggen: ‘In het jaar 1749 is bij een patriciër in Frankfurt een later zeer begaafde zoon geboren: men kan nu nog de plaats vaststellen waar in Frankfurt deze later als Wolfgang Goethe bekende mens geboren is. Graaf maar eens in de aarde, door welke uitwaseming zijn begaafdheden tot stand gekomen zijn.’ – Zo komen iemand de psychoanalytici vaak voor! Ze graven onder de aardbodem naar de ziel, in de “verborgen provincies”, die ze eerst zelf hypothetisch ontdekken, terwijl men in werkelijkheid in vorige aardelevens en in het leven tussen dood en nieuwe geboorte zoeken moet. Dan verruimt zich het begrip voor mensenzielen. Mensenzielen zijn waarachtig veel te rijk om hun inhoud uit één enkel aardeleven te kunnen leren kennen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 236 – Esoterische Betrachtungen Karmischer Zusammenhänge – deel 2 – Dornach, 12 april 1924 (bladzijde 46)

Eerder geplaatst op 20 juli 2013

Antipathie en karma (4 – slot) – Een dom en dwaas optreden

Als we nu weer overgaan tot het derde aardeleven, dan is het gevolg van het leed dat op ons toekomt vanuit opgekropte haat die zich in de ziel opstapelt, een soort dofheid van geest, een gebrek aan inzicht in de wereld. Wie onverschillig en flegmatisch tegenover de wereld staat, niet met een open hart de mensen en dingen tegemoet treedt, die heeft die ongeïnteresseerdheid te wijten aan het door hem in een vorig leven door zijn eigen karma veroorzaakte leed, dat karmisch weer terug te voeren is op gevoelens van haat in het eerste van de drie levens; dit geldt dus voor een soort dofheid van geest en gebrek aan inzicht. Men kan er namelijk steeds zeker van zijn, dat een dom en dwaas optreden in één leven terug te voeren is op haat in een van de vorige aardelevens.

 Bron: Rudolf Steiner – GA 235 – Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge – Erster Band – Dornach, 24 februari 1924 (bladzijde 74)

Nederlandse uitgave: Rudolf Steiner – GA 235 – Geesteswetenschappelijke beschouwingen van het karma (bladzijde 70) – Uitgeverij Vrij Geestesleven 1976 – Vertaald door A. Goedheer-de Keizer en H.L. Veltman-Arntzenius

Eerder geplaatst op 25 mei 2012

Overlijden door een ongeluk is niet altijd karma

Voor u uw huidige leven heeft doorgemaakt, heeft u vele vroegere doorgemaakt. Wat men vroeger in de aardelevens heeft meegemaakt, dat wil zich op de juiste manier uitleven. Dat wil zich zo uitleven, dan men bijvoorbeeld in dit leven een heel lang leven heeft, opdat alles zich zo kan uitleven, zoals het door de vroegere aardelevens bestemd is.

Nu kan dit zelfs in tegenspraak zijn met de uiterlijke natuur. Ik kan door de externe omstandigheden door een ongeluk worden getroffen, zou kunnen sterven, en de zaak zou zo kunnen worden, dat ik eigenlijk naar gelang mijn vorige aardelevens onevenredig vroeger overlijd. Het is overeenkomende met de vorige aardelevens niet de bedoeling dat ik zo vroeg overlijd, omdat ik nog iets te doen heb op aarde. Nu zou ik toch kunnen sterven. Gelooft u niet, dat het geheel onvoorwaardelijk verzekerd is, dat ik niet overlijd! Ik zou ook kunnen overlijden, maar mijn hele lot zou worden veranderd. Want ik heb nu dat stuk aardeleven, dat ik nog zou moeten hebben beleven, dan niet. Het gehele lot zou worden veranderd! Dan grijpt nu dit geestelijke wezen in, die de mensen van aardeleven naar aardeleven voert, en kan hem waarschuwen. Er is altijd een reden, dat zij hem waarschuwen kan. Maar natuurlijk zijn de verhoudingen uiterst gecompliceerd, en op enig moment kan het ook zo zijn, dat dit wezen dat de mensen beschermen wil, als we dat woord zo gebruiken willen, door andere wezens wordt tegengewerkt, die hem ervan afhouden, ervan weghouden. In de geestelijke wereld kan zeer zeker ook zulke onderlinge strijd plaatsvinden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 350 – Rhythmen im Kosmos und im Menschenwesen – Dornach 13 juni 1923 (bladzijde 92-93)

Rudolf Steiner over psychoanalyse

De eigenaardigheid van menig ziel, zoals bijvoorbeeld de psychoanalytici het doen, op dwaze wijze vanuit “verborgen zielenprovincies” te verklaren – men kan immers alles aan het verborgene toeschrijven -, dat moet ophouden, en men moet de werkelijke oorzaken zoeken. Want het gedoe der psychoanalytici, die in zeker opzicht werkelijk ook veel goeds tot stand brengen, dat doet menigmaal eraan denken alsof iemand zou zeggen: ‘In het jaar 1749 is bij een patriciër in Frankfurt een later zeer begaafde zoon geboren: men kan nu nog de plaats vaststellen waar in Frankfurt deze later als Wolfgang Goethe bekende mens geboren is. Graaf maar eens in de aarde, door welke uitwaseming zijn begaafdheden tot stand gekomen zijn.’ – Zo komen iemand de psychoanalytici vaak voor! Ze graven onder de aardbodem naar de ziel, in de “verborgen provincies”, die ze eerst zelf hypothetisch ontdekken, terwijl men in werkelijkheid in vorige aardelevens en in het leven tussen dood en nieuwe geboorte zoeken moet. Dan verruimt zich het begrip voor mensenzielen. Mensenzielen zijn waarachtig veel te rijk om hun inhoud uit één enkel aardeleven te kunnen leren kennen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 236 – Esoterische Betrachtungen Karmischer Zusammenhänge – deel 2 – Dornach 12 april 1924 (bladzijde 46)

Eerder geplaatst op 3 juli 2011.