En zo verwoest men voor lange tijdperioden de mensen door de alcohol

Men moet weten dat alcohol geleidelijk aan tot in het beenmerg gaat en meer en meer het bloed ruïneert. Doordat de alcohol dan de nakomelingen ruïneert, is de gehele nakomende familie geruïneerd! Als een mens dus, laten we zeggen, drie kinderen heeft, dan zijn die kinderen allereerst een beetje geruïneerd; maar degenen die weer van deze drie afstammen, die zijn sterk geruïneerd. En zo verwoest men voor lange tijdperioden de mensen door de alcohol. En veel van wat tegenwoordig aan zwakte in de mensheid aanwezig is, komt eenvoudig doordat de voorouders te veel gedronken hebben.

Bron: Rudolf Steiner – GA 348 – Über Gesundheit und Krankheit – Dornach, 8 januari 1923 (bladzijde 224)

Eerder geplaatst op 24 augustus 2012

Karma/Erfelijkheid (2-slot)

We zullen dit in detail nagaan en daartoe naar onze hersenen zien. Als we dit instrument van ons voorstellings- en gedachtenleven beschouwen, dan erven wij het als fysiek instrument vanuit de lijn van onze voorouders. Het is zo in zijn fijnere windingen en kronkelingen gevormd vanuit de rij van onze voorvaderen. Tot op zekere hoogte zal de ziel altijd door innerlijke kracht kunnen overwinnen, wat niet bij haar past, en zijn werktuig aan zijn krachten kunnen aanpassen; maar slechts tot op zekere hoogte. De sterkere ziel kan dat meer, de zwakkere ziel kan het minder. En hebben wij door omstandigheden die kunnen voorkomen, de onmogelijkheid door onze zielskrachten de tegenwerkende gesteldheid en organisatie van de hersenen te overwinnen, dan kunnen wij het instrument niet naar behoren hanteren. Dan treedt op wat we zouden kunnen noemen: de onmogelijkheid dit instrument goed te gebruiken, in zekere zin een geestelijke afwijking, een geestelijke ziekte, zoals men het noemt. Er komt ook aan de dag, wat men een melancholisch temperament noemt, doordat bepaalde delen in ons organisme niet overwonnen kunnen worden door de krachten van de ziel die daartoe niet sterk genoeg zijn.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn 26 januari 1909 (bladzijde 211-212)

Eerder geplaatst op 7 augustus 2012

Nationaliteitsprincipe

Een uiterlijke, in het sociale denken optredend gevolg van het materialisme: het langzamerhand in de loop van de 19de eeuw opkomend nationaliteitsprincipe, dit pochen op de nationaliteit, dit uitsluitend leven willen in de nationaliteit. Dat is de oppositie tegen geest en ziel, want het geestelijk-psychische bekommert zich niet om de nationaliteit. De zielen die tegenwoordig in Europa leven, zijn in veel gevallen vroeger in Amerika geweest; de zielen die tegenwoordig voornamelijk in Japanse lichamen leven, die zouden in het geheel niet wat de ziel betreft op hun voorouders moeten wijzen, maar op de tijd van de volksverhuizingen in Europa. Ja, de Amerikanen zouden niet zo trots hoeven te zijn op hun voorouders, hun bloedverwante voorouders in Europa, maar zouden erop moeten wijzen, hoe ze geleefd hebben ten tijde van het mysterie van Golgotha in Azië en daar een nog niet doorchristende cultuur hebben meegemaakt, zodat zij het ook zijn die het christendom door uiterlijke traditie en uiterlijke opvoeding aannemen. Ook van deze kant is er nog een scherpe oppositie tegen het geestelijk-bovenzinnelijk opvatten van de wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 202 – DER MENSCH IN SEINEM ZUSAMMENHANG MIT DEM KOSMOS – Dornach 14 december 1920 (bladzijde 154)

Erfelijke aanleg

Wat wordt er tegenwoordig een onzin uitgekraamd over het binnen een bepaald kader zeker terechte woord ‘erfelijke aanleg’. Men beroept zich op erfelijke aanleg overal daar waar in een mens het een of ander optreedt en men kan aantonen dat dat ook voorkomt in de eigenschappen van voorouders. En aangezien men niets weet over geestelijke krachten, die uit de vroegere incarnatie stammen en die in mensen werkzaam zijn, daarom meent men, dat deze overgeërfde aanlegfactoren een overweldigende kracht bezitten. Zou men weten, dat iets geestelijks uit de voorafgaande incarnatie stamt, dan zou men zeggen: mooi, wij geloven met enige zekerheid in de overgeërfde aanleg, maar we weten ook, wat aan innerlijke centrale krachten in de ziel uit een hieraan voorafgaand leven stamt. Indien men die versterkt en krachtiger maakt, dan wint dat de overhand over het materiële, dat wil zeggen over de overgeërfde aanleg. – Zo iemand, die in staat is zich tot kennis van het geestelijke op te werken, zou verder zeggen: ‘De overgeërfde aanleg mag dan nog zo sterk werkzaam zijn, ik wil het geestelijke in mijzelf voedsel geven. Daardoor zal ik deze overgeërfde aanleg overwinnen’.

Bron: Rudolf Steiner – GA 112 – DAS JOHANNES-EVANGELIUM – Kassel 30 juni 1909 (bladzijde 126-127)

Vertaling: Frans Wuijts

Karma/Erfelijkheid (2-slot)

We zullen dit in detail nagaan en daartoe naar onze hersenen zien. Als we dit instrument van ons voorstellings- en gedachtenleven beschouwen, dan erven wij het als fysiek instrument vanuit de lijn van onze voorouders. Het is zo in zijn fijnere windingen en kronkelingen gevormd vanuit de rij van onze voorvaderen. Tot op zekere hoogte zal de ziel altijd door innerlijke kracht kunnen overwinnen, wat niet bij haar past, en zijn werktuig aan zijn krachten kunnen aanpassen; maar slechts tot op zekere hoogte. De sterkere ziel kan dat meer, de zwakkere ziel kan het minder. En hebben wij door omstandigheden die kunnen voorkomen, de onmogelijkheid door onze zielskrachten de tegenwerkende gesteldheid en organisatie van de hersenen te overwinnen, dan kunnen wij het instrument niet naar behoren hanteren. Dan treedt op wat we zouden kunnen noemen: de onmogelijkheid dit instrument goed te gebruiken, in zekere zin een geestelijke afwijking, een geestelijke ziekte, zoals men het noemt. Er komt ook aan de dag, wat men een melancholisch temperament noemt, doordat bepaalde delen in ons organisme niet overwonnen kunnen worden door de krachten van de ziel die daartoe niet sterk genoeg zijn.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn 26 januari 1909 (bladzijde 211-212)