En zo verwoest men voor lange tijden de mensen door de alcohol

Men moet weten dat alcohol geleidelijk aan tot in het beenmerg gaat en meer en meer het bloed ruïneert. Doordat de alcohol dan de nakomelingen ruïneert, is de gehele nakomende familie geruïneerd! Als een mens dus, laten we zeggen, drie kinderen heeft, dan zijn die kinderen allereerst een beetje geruïneerd; maar degenen die weer van deze drie afstammen, die zijn sterk geruïneerd. En zo verwoest men voor lange tijdperioden de mensen door de alcohol. En veel van wat tegenwoordig aan zwakte in de mensheid aanwezig is, komt eenvoudig doordat de voorouders te veel gedronken hebben.

Bron: Rudolf Steiner – GA 348 – Über Gesundheit und Krankheit – Dornach, 8 januari 1923 (bladzijde 224)

Eerder geplaatst op 17 oktober 2014 

Erfelijke aanleg

Wat wordt er tegenwoordig een onzin uitgekraamd over het binnen een bepaald kader zeker terechte woord ‘erfelijke aanleg’. Men beroept zich op erfelijke aanleg overal daar waar in een mens het een of ander optreedt en men kan aantonen dat dat ook voorkomt in de eigenschappen van voorouders. En aangezien men niets weet over geestelijke krachten, die uit de vroegere incarnatie stammen en die in mensen werkzaam zijn, daarom meent men, dat deze overgeërfde aanlegfactoren een overweldigende kracht bezitten. Zou men weten, dat iets geestelijks uit de voorafgaande incarnatie stamt, dan zou men zeggen: mooi, wij geloven met enige zekerheid in de overgeërfde aanleg, maar we weten ook, wat aan innerlijke centrale krachten in de ziel uit een hieraan voorafgaand leven stamt. Indien men die versterkt en krachtiger maakt, dan wint dat de overhand over het materiële, dat wil zeggen over de overgeërfde aanleg. – Zo iemand, die in staat is zich tot kennis van het geestelijke op te werken, zou verder zeggen: ‘De overgeërfde aanleg mag dan nog zo sterk werkzaam zijn, ik wil het geestelijke in mijzelf voedsel geven. Daardoor zal ik deze overgeërfde aanleg overwinnen’.

Bron: Rudolf Steiner – GA 112 – DAS JOHANNES-EVANGELIUM – Kassel, 30 juni 1909 (bladzijde 126-127)

Vertaling: Frans Wuijts

Eerder geplaatst op 18 augustus 2012 

Over erven van talenten en vaardigheden (3 – slot)

Dus de mens wordt in de familie geboren die hem de met zijn karma overeenstemmende lichamelijke omstandigheden overerven kan. Het ziet er dan in het voorbeeld van morele moed zo uit, alsof dit van de ouders zelf geërfd is. In waarheid heeft de mens door zijn individuele wezen die familie opgezocht, die hem de ontplooiing van morele moed mogelijk maakt.

Daarbij kan ook nog in aanmerking worden genomen dat de individualiteiten van de kinderen en de ouders in vroegere levens al verbonden waren en zich elkaar juist daarom weer gevonden hebben. De karmische wetten zijn zo gecompliceerd dat men nooit vanuit de uiterlijke verschijning een oordeel vormen kan. Alleen degene kan het enigermate, voor wiens geestelijke zintuigen de hogere werelden gedeeltelijk open liggen.

Wie naast het fysieke lichaam ook nog het ziele-organisme (astraallichaam) en de geest kan waarnemen, die wordt het duidelijk wat op de mens van zijn voorouders is overgegaan en wat zijn eigen, in vroegere levens verworven bezit is. Voor de gewone, gebruikelijke blik vermengen deze dingen zich en het kan gemakkelijk lijken alsof iets alleen overgeërfd is, wat karmisch bepaald is.

Het is zeer zeker een wijs gezegde dat kinderen aan de ouders “geschonken” zijn. Ze zijn het wat de geest betreft geheel en al. Maar die kinderen met bepaalde geestelijke eigenschappen zijn hen geschonken, omdat juist zij de mogelijkheid hebben deze eigenschappen van de kinderen tot ontplooiing te brengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – LUCIFER- GNOSIS 1903-1908/GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE – oktober 1904 (bladzijde 372-373)

Over erven van talenten en vaardigheden (2 van 3)

Daarentegen kan niemand op zijn nakomelingen overdragen, wat met het eigenlijke geestelijke wezen van de mens samenhangt, dus bijvoorbeeld de scherpte en nauwkeurigheid van zijn gedachteleven, de betrouwbaarheid van zijn geheugen, de morele geaardheid (Duits: den moralischen Sinn), de verworven kennis- en kunstvaardigheden enzovoort. Dit zijn eigenschappen die binnen zijn individualiteit besloten blijven en in zijn volgende incarnaties als vermogens, aanleg, karakter enzovoort tevoorschijn komen.

Nu is echter de omgeving waarin de reïncarnerende mens binnenkomt, niet toevallig, maar deze staat in een noodzakelijk verband met zijn karma. Stel bijvoorbeeld, een mens heeft in zijn vroegere leven de aanleg tot een moreel sterk karakter verworven. Het ligt in zijn karma dat deze aanleg bij een wederbelichaming tevoorschijn komt. Dit zou echter onmogelijk kunnen, als hij niet in een lichaam zou worden geboren die van zeer bepaalde kwaliteit (Duits: Beschaffenheit) is. Deze lichamelijke gesteldheid moet echter van de voorouders geërfd zijn.

De zich incarnerende individualiteit streeft nu door een in hem aanwezige aantrekkingskracht naar de ouders die hem het geschikte lichaam kunnen geven. Dit vloeit voort uit het feit dat deze individualiteit zich al voor de reïncarnatie verbindt met de krachten van de zielenwereld (Duits: Astralwelt), die naar bepaalde fysieke omstandigheden toestreven.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – LUCIFER- GNOSIS 1903-1908/GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE – oktober 1904 (bladzijde 371-372)

Nationaliteitsprincipe

Een uiterlijke, in het sociale denken optredend gevolg van het materialisme: het langzamerhand in de loop van de 19de eeuw opkomend nationaliteitsprincipe, dit pochen op de nationaliteit, dit uitsluitend leven willen in de nationaliteit. Dat is de oppositie tegen geest en ziel, want het geestelijk-psychische bekommert zich niet om de nationaliteit. De zielen die tegenwoordig in Europa leven, zijn in veel gevallen vroeger in Amerika geweest; de zielen die tegenwoordig voornamelijk in Japanse lichamen leven, die zouden in het geheel niet wat de ziel betreft op hun voorouders moeten wijzen, maar op de tijd van de volksverhuizingen in Europa. Ja, de Amerikanen zouden niet zo trots hoeven te zijn op hun voorouders, hun bloedverwante voorouders in Europa, maar zouden erop moeten wijzen, hoe ze geleefd hebben ten tijde van het mysterie van Golgotha in Azië en daar een nog niet doorchristende cultuur hebben meegemaakt, zodat zij het ook zijn die het christendom door uiterlijke traditie en uiterlijke opvoeding aannemen. Ook van deze kant is er nog een scherpe oppositie tegen het geestelijk-bovenzinnelijk opvatten van de wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 202 – DER MENSCH IN SEINEM ZUSAMMENHANG MIT DEM KOSMOS – Dornach, 14 december 1920 (bladzijde 154)

Eerder geplaatst op op 11 augustus 2013