Metamorfose/Talenten/Krachten

Wie de overeenkomsten uiterlijk beschouwt, vergist zich in de regel in de karakteristieke trekken van de opeenvolgende incarnaties. En net zoals wij moeten nadenken over wat we onaangenaam hebben gevonden, en ons dan moeten voorstellen dat we het intensief wensen, moeten we ook nadenken over de dingen waarvoor we het minst geschikt zijn, waarin we om zo te zeggen achterlijk zijn. En als wij de allerdomste kanten van ons wezen ontdekken, kunnen deze ons vrijwel zeker op het spoor brengen, van de dingen waarin wij in de voorafgaande incarnaties hebben uitgeblonken. Hier blijkt dat het voor de hand ligt om juist deze dingen van de verkeerde kant aan te pakken.

Op grond van bepaalde bespiegelingen kan ons overigens ook duidelijk worden dat het juist de meest innerlijke wezenskern van de ziel is, die van de ene naar de andere incarnatie verder leeft. Iemand zal bijvoorbeeld nooit een taal gemakkelijker leren doordat hij in een vorige incarnatie in een taalgebied leefde dat samenhing met de taal die hij nu moet leren. Als dat wel zo was, zou het onze gymnasiasten niet zoveel moeite kosten om Grieks of Latijn te leren – want voor velen van hen waren deze talen in hun vroegere incarnaties de omgangstaal.

Wat wij ons in uiterlijke zin eigen maken, is in sterke mate verbonden met alles wat in het leven van de mens tussen geboorte en dood tot een afsluiting komt. Er kan dan ook geen sprake van zijn dat die dingen in de volgende incarnatie op dezelfde manier weer te voorschijn komen. Ze gaan, tot krachten gemetamorfoseerd over in een of meer van de volgende incarnaties. Zij die bijvoorbeeld in een incarnatie een speciale talenaanleg hebben, zullen die aanleg in hun volgende incarnatie niet hebben, daar staat tegenover dat ze meer dan anderen een aanleg tot onbevangen oordelen hebben. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 135 – Reïncarnatie en karma – Berlijn, 23 januari 1912 (bladzijde 16-17)

Overgenomen uit de Nederlandse vertaling door H. Beran-Muller van Brakel: Reïncarnatie en Karma (bladzijde 14-15) – Uitgeverij Vrij Geestesleven 1981

Zie ook: Talenten/Reïncarnatie/Karma (1 van 2) 

                Talenten/Reïncarnatie/Karma (2 – slot)

Als er reïncarnatie is, waarom herinnert de mens zich dan zijn eerdere incarnaties niet?

De vraag wordt vaak gesteld: ‘Ja, als er reïncarnatie is, waarom herinnert de mens zich dan zijn eerdere incarnaties niet?’ – Dit is een vraag die al vaker door mij is beantwoord, en een dergelijke vraag ziet eruit alsof iemand een vierjarig kind voor zich heeft dat niet rekenen kan en dan zou willen zeggen: ‘Dit is een mens, dus de mens kan niet rekenen.’ – Laat het tien jaar oud worden, dan kan het wel rekenen.

Zo is het met de menselijke ziel. Als ze zich vandaag de dag nog niet kan herinneren, de tijd zal komen dat ze zich kan herinneren, de tijd waarin ze dezelfde vaardigheden heeft als nu een ingewijde in de huidige tijd heeft. Maar juist in deze tijd voltrekt zich deze ommekeer. Er zijn tegenwoordig een aantal zielen die in onze tijd zo ver zijn dat ze vlak voor het moment staan waarop ze van hun vorige incarnaties herinneringen zullen hebben, op zijn minst van de laatste.

Een heel aantal mensen staan vandaag de dag om zo te zeggen vlak voor het openen van de poort naar het uitgebreide geheugen dat niet alleen het leven tussen geboorte en dood omvat, maar ook van de voorgaande incarnaties, in ieder geval vooreerst de laatste. En als na de huidige incarnatie een aantal mensen wedergeboren zijn, zullen ze zich de huidige incarnatie herinneren. Het gaat er wel om hoe ze zich herinneren. Om op de juiste manier te onthouden, daar moet de antroposofische ontwikkeling de aanwijzingen en aanleiding toe geven.

Bron: Rudolf Steiner – GA 117 – Die tieferen Geheimnisse des Menschheitswerdens im Lichte der Evangelien – München, 4 december 1909 (bladzijde 153)

Zie ook: Waarom herinnert de mens zich zijn vroegere incarnaties niet?