Een noodzaak voor de huidige mensheid

We weten dat door antroposofie, als we ons steeds meer verdiepen in wat ze ons kan geven, in ons gevoel en in ons willen die krachten stromen die we nodig hebben om opgewassen te zijn tegen de meest uiteenlopende gebeurtenissen van het leven. En we weten ook dat deze antroposofie, zoals we die nu kunnen beleven door de invloeden die nu vanuit de hogere werelden tot ons komen, in zekere zin een noodzaak is voor de huidige mensheid. We weten dat de mensheid in betrekkelijk korte tijd alle zekerheid, alle innerlijke rust, alle voor het leven noodzakelijke vrede zou moeten verliezen, als de verspreiding van wat we antroposofie of geesteswetenschap noemen niet juist in deze tijd tot de mensheid zou komen. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 134 – Die Welt der Sinne und die Welt des Geistes – Hannover, 27 december 1911 (blz. 9)

PS Ik ben er niet zo zeker van of het bovenstaande wel klopt. Er zijn genoeg mensen die sterk, zelfverzekerd en rustig in het leven staan, maar van geestelijke kennis niets willen weten. Of het zelfs allemaal bullshit noemen.

die-welt-der-sinne-und-die-welt-des-geistes-127286866

Kamaloka – Het positieve ontwikkelt zich aan het negatieve (2 van 3)

Als u hier tussen geboorte en dood met zoveel honderden mensen geleefd heeft, dan hebben die vele honderden mensen iets door jou ervaren. Maar hier in het fysieke leven kunt u niet voelen wat anderen voelen en ervaren door u, maar wat u zelf ervaart door de anderen. Na de dood is het andersom. En dat is het essentiële, dat we bij de teruggang alles ervaren wat de anderen door ons hebben ervaren. Dus de uitwerkingen van het laatste aardeleven maken we door. En de taak van deze jaren ligt werkelijk erin dat we deze uitwerkingen ondergaan. 

Doordat we deze uitwerkingen doormaken, wordt het beleven van deze uitwerkingen in ons tot krachten. Dit gebeurt op de volgende manier. Stel dat ik iemand heb beledigd. Hij voelde zich daardoor bitter gestemd. Deze verbittering maak ik nu door tijdens de Kamaloka-tijd, ik beleef het als mijn eigen ervaring. Ja, nu ik het beleef, maakt zich  in mij de kracht geldend, die als tegenkracht moet worden beschouwd, dat wil zeggen, doordat ik deze bitterheid beleef, neem ik de kracht in mij op om deze verbittering uit de wereld weg te werken.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 157a – Schicksalsbildung und Leben nach dem Tode – Berlijn, 18 november 1915 (bladzijde 46-47)

Eerder geplaatst op 3 mei 2018

28f38f8e4ee0480261e86a96dd6a55b2f3e2c8d1

Voorbereiding/Oefening/Zelfopvoeding

In de fysiek-zintuiglijke wereld dient ons wat we doen in denken, voelen en willen om direct iets te weten over de fysieke wereld, of om iets te doen voor de fysieke wereld; voor de hogere werelden dient ons alles, wat ons rechtstreeks voor de fysieke wereld dient, alleen als voorbereiding. Wat we met betrekking tot de fysieke wereld kunnen denken, zelfs als we nog zo scherpzinnig denken, geeft ons geen kennis over de hogere werelden. Echter wordt onze ziel zelf als het ware door het denken zo voorbereid, zo opgevoed, dat ze geleidelijk in staat is om op de juiste wijze in de geestelijke wereld door te dringen.

Wat we kunnen willen en voelen voor de fysieke wereld is alleen van toepassing op de zelfopvoeding van de ziel, als voorbereiding voor het intreden van de ziel in de geestelijke werelden. Dus ik zou willen zeggen, om mij duidelijk uit te drukken: Een geleerde onderzoeker ervaart door zijn wetenschappelijke methode iets voor de uiterlijke wereld, en hij is gewend om, als hij het heeft onderzocht, te zeggen: Ik weet dit of dat van de uiterlijke wereld.

Maar deze soort van onderzoeken, van denken helpt hem echter helemaal niet om in de geestelijke wereld te komen; maar hoe hij denkt en onderzoekt, dat heeft betekenis als oefening van de zielekrachten. Hoe de ziel door denken en onderzoeken meer bekwaam wordt om in zichzelf te leven, om haar kracht in activiteit te brengen, alleen dat is effectief voor het ingaan in de hogere werelden. Alleen als cultuur van de eigen ziel zijn voor de geestesonderzoeker de activiteiten bruikbaar, die men anders in de fysieke wereld gewoonlijk uitvoert.

Bron: Rudolf Steiner – GA 156 – Okkultes Lesen und okkultes Hören – Dornach, 3 oktober 1914 (bladzijde 18-19)

Eerder geplaatst op 4 maart 2018

M03727415614-large

Over autoriteit en opvoeding van voelen en willen

Wanneer het kind liefdevol ontwikkeld wordt doordat het steunt op de autoriteit, wanneer het kind voelen en willen leert door op anderen te steunen, de volwassenen, op de opvoeder en leraar, dan wordt op het juiste ogenblik, namelijk met de geslachtsrijpheid zijn eigen zelfstandig voelen en willen geboren. Ons voelen en willen kunnen we pas op de juiste manier ontwikkelen als we deze aan de ander, aan de mensen die voor ons als autoriteit gelden, ontwikkelen. Is er een te vroege zelfstandige ontwikkeling van de wil, dan komen namelijk ook bepaalde verborgen functies van de wil te vroeg en dat is schadelijk voor het hele leven. En tot intiemere wilsorganisaties kom je te vroeg wanneer er geprobeerd wordt, met name morele en religieuze impulsen te vroeg aan het eigen oordeel te onderwerpen.

Je kan niet anders zeggen dan dat het kind tot aan de puberteit moet leren, moreel te zijn door de invloed van morele en religieuze autoriteiten. Pas met de geslachtsrijpheid begint het ziele-geestwezen van de mens zo vrij van het lichaam te worden dat wij het aan het eigen oordeel kunnen overlaten. Wanneer je deze dingen tegenwoordig uitspreekt, krijg je vooral het vooroordeel van deze tijd tegen je. Toen ik in min of meer openbare lezingen deze zaak van het natuurlijke autoriteitsgevoel uitsprak in Duitsland, toen daar alles nog onder invloed stond van een schijnrevolutie, die geen echte revolutie geworden is, sprak men mij overal aan vanuit achtergronden die het liefst alle autoriteit zover mogelijk van kinderen vandaan wilden houden, die het liefst wilden dat het gedaan zou zijn met opvoeding en onderwijs en dat de kinderen onder elkaar op een democratische manier elkaar zouden opvoeden en aan elkaar leren. Ik moest daarop antwoorden dat kinderen dat helemaal niet willen; goed begrepen willen kinderen leiding, willen van een autoriteit houden en wat zich in hen ontwikkelt als liefde tot de autoriteit hangt met hun eigen natuur samen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 301 – Die Erneuerung der pädagogisch-didaktischen  Kunst durch Geisteswissenschaft – Bazel, 4 mei 1920 (bladzijde 148-149)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor zijn vertaling van de gehele voordracht zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

Eerder geplaatst op 28 januari 2018 (1 reactie)

41PGllLq-lL._SX332_BO1,204,203,200_

Sociale samenleving / Denken, voelen en willen

Uiteindelijk komen alle uiterlijke gebeurtenissen in het sociale samenleven van mensen voort uit de manier waarop mensen denken, voelen en willen. Het is slechts een zwakte van onze tijd als men alles wat de mens denkt en voelt en wil zou willen afleiden uit uiterlijke gebeurtenissen; dat de mensen in zekere zin gezien worden als een product van uiterlijke gebeurtenissen en instellingen.

In werkelijkheid komt alles wat er bestaat aan uiterlijke instellingen voort uit wat mensen hebben gedacht, gevoeld en gewild. Daarom gaat het er om in te zien dat gezonde uiterlijke instellingen voortkomen uit gezonde gedachten, ongezonde uiterlijke instellingen voortkomen uit ongezonde gedachten en vice versa. Een tijdperk dat over veel dingen ongezond moet nadenken, zal over het uiterlijke leven geen gezonde wil, geen gezonde wilsimpulsen kunnen ontwikkelen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 332a – Soziale  Zukunft – Zürich, 28 oktober 1919 (bladzijde 144)

a4618542165899.Y3JvcCwxNDEzLDExMDYsMTgxLDQ1MA