Dit is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden

Er is door mij al vaker bij openbare voordrachten op gewezen wat ik u hier nu meer precies zou willen benadrukken. Ziet u, de mensen denken: Oog is oog, orgaan is orgaan, long is long, lever is lever enzovoort. – Dat is echter niet waar. Het menselijk oog is een orgaan dat ook bij het dier aanwezig is als oog, maar het is gemodificeerd doordat bij de mens het Ik er in opgenomen is (Duits: eingegliedert ist).

Zo is het eveneens bij alle overige organen. En wat plaatsvindt in het orgaan, wat met name echter bij zieke mensen de allergrootste rol speelt, daarvoor is deze doordringing met het Ik belangrijker dan wat bij niet met het Ik doordrongen organen in de dierenwereld optreedt.

Dat is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden en de mensen zijn zo dat ze op dit gebied niet nalaten altijd weer opnieuw te oordelen: Hier heb ik een mes, mes is mes. […] – Ja, maar als het ene mes een tafelmes, het andere een scheermes is, dan is het toch onmogelijk om te stellen dat een mes een mes is. Zo is het eveneens als men zegt: Het menselijk oog en het dierlijk oog verklaart men op dezelfde wijze.  

Het is gewoon een onding om enkel vanuit de uiterlijke verschijning het verklarende principe te willen zoeken, en in het bijzonder leidt het dan tot niets als men op het louter uiterlijke aanzien een studie baseert. Deze studie die men op het dierenwezen baseert, verhindert dan om bepaalde verhoudingen bij de mens ordentelijk te bestuderen, omdat deze nu eenmaal alleen juist voor het zielenoog komen te staan als men zich bewust is: bij de mens zijn juist de aan de buitenkant liggende organen het allermeest van het Ik doordrongen en door het Ik gevormd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 312 – Geisteswissenschaft und Medizin – Dornach, 3 april 1920 (bladzijde 269-270)

Eerder geplaatst op 6 september 2015

Dit is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden

Er is door mij al vaker bij openbare voordrachten op gewezen wat ik u hier nu meer precies zou willen benadrukken. Ziet u, de mensen denken: Oog is oog, orgaan is orgaan, long is long, lever is lever enzovoort. – Dat is echter niet waar. Het menselijk oog is een orgaan dat ook bij het dier aanwezig is als oog, maar het is gemodificeerd doordat bij de mens het Ik er in opgenomen is (Duits: eingegliedert ist).

Zo is het eveneens bij alle overige organen. En wat plaatsvindt in het orgaan, wat met name echter bij zieke mensen de allergrootste rol speelt, daarvoor is deze doordringing met het Ik belangrijker dan wat bij niet met het Ik doordrongen organen in de dierenwereld optreedt.

Dat is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden en de mensen zijn zo dat ze op dit gebied niet nalaten altijd weer opnieuw te oordelen: Hier heb ik een mes, mes is mes. […] – Ja, maar als het ene mes een tafelmes, het andere een scheermes is, dan is het toch onmogelijk om te stellen dat een mes een mes is. Zo is het eveneens als men zegt: Het menselijk oog en het dierlijk oog verklaart men op dezelfde wijze.  

Het is gewoon een onding om enkel vanuit de uiterlijke verschijning het verklarende principe te willen zoeken, en in het bijzonder leidt het dan tot niets als men op het louter uiterlijke aanzien een studie baseert. Deze studie die men op het dierenwezen baseert, verhindert dan om bepaalde verhoudingen bij de mens ordentelijk te bestuderen, omdat deze nu eenmaal alleen juist voor het zielenoog komen te staan als men zich bewust is: bij de mens zijn juist de aan de buitenkant liggende organen het allermeest van het Ik doordrongen en door het Ik gevormd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 312 – Geisteswissenschaft und Medizin – Dornach, 3 april 1920 (bladzijde 269-270)

Voortdurende verandering

Een mens die u vandaag hebt gezien, zult u morgen of overmorgen of zelfs na jaren nog herkennen, doordat zijn uiterlijke verschijning bestaan is gebleven. Net zo is dat het geval bij het dier, bij de plant, bij het mineraal. Dat is echter geheel niet het geval bij de wezens die alleen op het onstoffelijk gebied (Duits: astralischen Plan) belichaamd zijn. Die hebben voortdurend een wisselende gestalte, een vorm die bij veel wezens op elk moment een andere wordt; want de gestalte die op het astrale plan waargenomen wordt, is een nauwkeurige afdruk van de innerlijke zielservaringen en zielsactiviteiten van deze wezens.

Denkt u zich eens in, dat u uw ziel beschouwt in de morgen als u net een verheugende brief hebt ontvangen, en het prettige bericht u vervuld heeft met vreugde en plezier, en dit gevoel in uw ziel leeft, en stelt u zich nu voor hoe uw uiterlijke verschijning iedere keer overeenkomend met het zielenleven verandert, hoe anders deze beelden eruit zouden zien in de middag, als u bijvoorbeeld een overlijdensbericht ontvangt, of op het moment dat woede en angst door u heen trekken. Als dan iedere keer uw uiterlijke vorm veranderd zou worden en dit tot uitdrukking zou brengen wat er in de ziel gaande is, dan zou u een beeld hebben van wat er op het astrale vlak gebeurt. Vandaar dus het verwarrende, het wegglippende en zich voortdurende veranderende van de vormen van de astrale wezens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 108 – Die Beantwortung von Welt- und Lebensfragen durch Anthroposophie – Wenen 21 november 1908 (bladzijde 16)