Treedt de dood in, dan is wat deze wensen betreft de mogelijkheid tot genieten afgesneden. Voor het genot van lekker eten zijn de fysieke organen nodig die bij de opname van voedsel worden gebruikt: verhemelte, tong enzovoort. Deze organen heeft de mens na het afleggen van het fysieke lichaam niet meer. Wanneer het ik nu toch nog behoefte aan zulk genot heeft, moet die behoefte onbevredigd blijven. Voor zover dit genot aan de geest tegemoetkomt, is het slechts zo lang aanwezig als de fysieke organen aanwezig zijn. Voor zover het echter door het ik aangekweekt is zonder daarmee de geest te dienen, blijft het na de dood bestaan als een wens die tevergeefs naar bevrediging snakt.
Van wat op dat moment in de mens omgaat, kunnen we alleen een idee krijgen wanneer we ons voorstellen dat iemand brandende dorst heeft in een gebied waarin wijd en zijd geen water te vinden is. Zo vergaat het het ik voor zover het na de dood nog niet uitgedoofde begeerten naar genietingen van de uiterlijke wereld koestert en geen organen heeft om ze te bevredigen. Uiteraard moeten we ons deze brandende dorst, die als vergelijking met de toestand van het ik na de dood dient, tot in de meest extreme mate toegenomen voorstellen en daarbij in het oog houden dat hij zich uitstrekt over alle dan nog aanwezige begeerten waarvoor iedere mogelijkheid tot bevrediging ontbreekt.
De volgende toestand van het ik bestaat erin zich van deze aantrekking die het aan de uiterlijke wereld bindt, te bevrijden. Het ik moet in dit opzicht tot loutering en bevrijding van zichzelf komen. Alles moet uit het ik worden uitgedelgd wat het in het lichaam aan wensen heeft aangekweekt en wat in de geestelijke wereld niet thuishoort. Zoals een voorwerp vlam vat en verbrandt, zo wordt de beschreven begeertenwereld na de dood opgelost en vernietigd. Daarmee krijgen we een uitzicht op de wereld die door de bovenzinnelijke wetenschap als het ‘verterende vuur van de geest’ wordt aangeduid. Iedere begeerte die van zinnelijke aard is, maar waarbij het zinnelijke geen uitdrukking van de geest is, wordt door dit vuur aangegrepen.
Zulke voorstellingen, waarmee de bovenzinnelijke wetenschap deze gebeurtenissen moet beschrijven, zouden een troosteloze en vreeswekkende indruk kunnen maken. Het kan verontrustend werken dat een hoopvolle verwachting die door zintuiglijke organen bevredigd moet worden, na de dood in vertwijfeling, en dat een wens die alleen door de fysieke wereld vervuld kan worden, dan in brandende ontbering moet verkeren.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS (bladzijde 101-103)
Nederlandstalige bron: De wetenschap van de geheimen der ziel / Slaap en dood (blz. 63-64)
Vertaald door Wijnand Mees
Rudolf Steiner / Werken en voordrachten
© 1998 Stichting Rudolf Steiner Vertalingen
Tweede druk 2004 / Derde druk 2011 / Vierde druk 2019
