Het karakteristieke kenmerk van de tegenwoordige antroposoof (deel 4 van 6)

Bovenal brengt de karmagedachte met zich mee– dat volgt geloof ik rechtstreeks uit onze beschouwing van gisteren– dat wij ons niet door een toeval in de maatschappij geplaatst moeten voelen. We moeten ons niet toevallig op onze plaats in het leven gesteld voelen, we moeten ons realiseren dat er als het ware een onbewust wilsbesluit ten grondslag ligt aan de plaats die we innemen; dat we in zekere zin, voordat we dit aardse bestaan betraden, in de geestelijke wereld tussen dood en geboorte, als resultaat van onze vorige incarnaties, het wilsbesluit hebben genomen– dat we alleen weer vergeten zijn toen we bezit namen van ons lichaam– om die plaats in te nemen waarop we nu staan. 

Het is dus het resultaat van ons eigen voorgeboortelijke, vooraardse wilsbesluit, dat we op deze plaats in het leven staan en dat we de drang hebben om juist die tegenslagen en moeilijkheden te ontmoeten die ons treffen. Als we dan van de wet van het karma overtuigd raken, kan het niet anders dan dat we in bepaalde zin affiniteit of zelfs liefde gaan ontwikkelen voor de positie die we in het leven hebben ingenomen, wat die positie ook mag zijn. 

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 135 – Wiederverkörperung und Karma und ihre Bedeutung für die Kultur der Gegenwart – Stuttgart, 21 februari 1912 (blz. 88-89)

Nederlandse uitgave: Werkingen van het karma (blz. 295-296). 

Vertaald door Anton de Rijk en Hans Schenkels met een nawoord van Hans Peter van Manen. 

Stichting Rudolf Steiner Vertalingen. Tweede druk 2004

9789060385166_front

Toeval en Plan

Het is werkelijk zo dat, als men het goed bekijkt, als een mens bijvoorbeeld in een bepaald jaar van zijn leven kennis maakt met een ander mens, dat dit feit heel anders blijkt te zijn, als men het geestelijk juist beschouwt, dan wanneer men het alleen uiterlijk met het zintuiglijk-intellectualistische bewustzijn bekijkt. 

Stel, een mens heeft in een of ander jaar van zijn leven een ander mens leren kennen. Men spreekt dan zeer vaak van toeval. En het ziet er dan ook zo uit alsof de andere mens door de verschillende toevallige wegen van het leven naar iemand toegeleid zou zijn, en men dan op dat moment met hem kennis zou hebben gemaakt. Maar zo is het niet. 

Als men het bekijkt met de middelen van de geesteswetenschap in de gehele samenhang van het leven, dan ziet men dat een kennismaking die men bijvoorbeeld in het vijfendertigste levensjaar gemaakt heeft, geheel planmatig het hele leven verlangd en nagestreefd is. Als u de mens van zijn vijfendertigste jaar tot aan zijn vroegste kindertijd zou vervolgen en zou blootleggen, en u de weg zou nagaan die hij heeft doorlopen, om uiteindelijk daar aan te komen, waar hij de andere mens getroffen heeft, dan is dat een geheel planmatig streven in het onderbewustzijn.

En vaak is het, als men op deze manier het lot van de mens beschouwt, heel wonderbaarlijk, welke omwegen een mens maakt om op een bepaalde plaats in een bepaald jaar aan te komen en daar de andere mens te treffen. Wie werkelijk in het menselijke leven kijkt, die kan niet anders zeggen dan: Degene die iets beleeft, heeft deze belevenis zijn hele aardeleven door gezocht. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen, Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiania (Oslo), 19 mei 1923 (bladzijde 62-63)

Eerder geplaatst op 11 december 2017  (1 reactie)

Toeval-Loek-Knippels-26-jan-2019-1-e1548524362615-300x291

Bestaat toeval? (2 van 2)

De fout die hier gemaakt wordt, is dat velen zich de karmische samenhangen te eenvoudig voorstellen. Ze gaan er bijvoorbeeld vanuit: als deze mens door een vallende dakpan beschadigd wordt, dan moet hij deze beschadiging karmisch verdiend hebben. Dit is echter beslist niet noodzakelijk. In het leven van ieder mens treden voortdurend gebeurtenissen op die met zijn verdienste of zijn schuld in het verleden helemaal niets te maken hebben.

Dergelijke gebeurtenissen vinden hun karmische vereffening in de toekomst. Wat mij nu onschuldig overkomt, daarvoor word ik in de toekomst gecompenseerd. Dit ene is juist: niets blijft zonder karmische compensatie. Of echter een belevenis van een mens het gevolg is van zijn karmische verleden of de oorzaak van een karmische toekomst is: dat moet afzonderlijk vastgesteld worden. En dat kan niet met het aan de fysieke wereld gewende verstand, maar alleen door de occulte ervaring en waarneming beslist worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – LUCIFER- GNOSIS 1903-1908/ GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE – juli 1904 (bladzijde 363)

Eerder geplaatst op 29 oktober 2017  (1 reactie)

4056169-1585145451657-66dcddf183a61

Bestaat toeval? (1 van 2) 

In de fysiek-zintuiglijke wereld van “toeval” spreken, is zeker niet onterecht. En zo vast en zeker de zin geldt: ‘Er bestaat geen toeval’, als men alle werelden in aanmerking neemt, zo onterecht zou het zijn, het woord “toeval” af te wijzen als er alleen sprake is van de aaneenschakelingen van de dingen in de fysiek-zintuiglijke wereld. Het toeval in de fysieke wereld wordt namelijk teweeggebracht doordat zich in deze wereld de dingen in de zintuiglijke ruimte afspelen.

Ze moeten, voor zover ze zich in deze ruimte afspelen, ook aan de wetten van deze ruimte gehoorzamen. In deze ruimte kunnen echter uiterlijke dingen samentreffen, die in eerste instantie innerlijk niets met elkaar van doen hebben. Net zomin als mijn gezicht echt vervormd is, omdat het er in een oneffen spiegel vervormd uitziet, net zomin hoeven de oorzaken die een dakpan van het dak laten vallen, die mij – als ik net voorbij ga – verwondt, met mijn karma dat uit mijn verleden stamt, iets van doen te hebben.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – LUCIFER- GNOSIS 1903-1908/ GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE – juli 1904 (bladzijde 362-363)

Eerder geplaatst op 28 oktober 2017

4056169-1585145451657-66dcddf183a61

Intellectuele gedachten en krachtgevende gedachten (2 van 2)

Alleen al deze voorstelling wekt in hem een werkelijke kracht op, waardoor hij de gebeurtenis op een geheel andere wijze tegemoet kan treden, dan wanneer hij deze voorstelling niet in zich had opgenomen. Daardoor gaat hem een licht op over de noodwendige aard van deze gebeurtenis, waarin hij anders slechts toeval zou kunnen zien. En hij zal direct inzien: ik heb de juiste gedachte gehad, want deze gedachte bezat de kracht om mij dat feit te onthullen. 

Herhaalt Iemand zulke innerlijke processen, dan worden zij op de duur tot een middel van innerlijke krachtstoevoer, en ze bewijzen hun juistheid door hun vruchtbaarheid. En deze juistheid blijkt langzamerhand duidelijk genoeg. Zulke voorstellingen werken in geestelijk, in psychisch en in lichamelijk opzicht gezond-makend, ja in ieder opzicht bevorderlijk op het leven in. De mens wordt gewaar, dat hij zich zodoende op de juiste wijze in de samenhangen van het leven inschakelt, terwijl hij bij het uitsluitende acht slaan op het éne leven tussen geboorte en dood zich aan een waan overgeeft. De mens wordt in zijn ziel sterker door het weten, waarvan hier sprake is. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS: – Schlaf und Tod (bladzijde 131)

Deze vertaling is van F. Wilmar

rudolf-steiner-german-austrian-philosopher-260nw-1663000651