Bovenal brengt de karmagedachte met zich mee– dat volgt geloof ik rechtstreeks uit onze beschouwing van gisteren– dat wij ons niet door een toeval in de maatschappij geplaatst moeten voelen. We moeten ons niet toevallig op onze plaats in het leven gesteld voelen, we moeten ons realiseren dat er als het ware een onbewust wilsbesluit ten grondslag ligt aan de plaats die we innemen; dat we in zekere zin, voordat we dit aardse bestaan betraden, in de geestelijke wereld tussen dood en geboorte, als resultaat van onze vorige incarnaties, het wilsbesluit hebben genomen– dat we alleen weer vergeten zijn toen we bezit namen van ons lichaam– om die plaats in te nemen waarop we nu staan.
Het is dus het resultaat van ons eigen voorgeboortelijke, vooraardse wilsbesluit, dat we op deze plaats in het leven staan en dat we de drang hebben om juist die tegenslagen en moeilijkheden te ontmoeten die ons treffen. Als we dan van de wet van het karma overtuigd raken, kan het niet anders dan dat we in bepaalde zin affiniteit of zelfs liefde gaan ontwikkelen voor de positie die we in het leven hebben ingenomen, wat die positie ook mag zijn.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 135 – Wiederverkörperung und Karma und ihre Bedeutung für die Kultur der Gegenwart – Stuttgart, 21 februari 1912 (blz. 88-89)
Nederlandse uitgave: Werkingen van het karma (blz. 295-296).
Vertaald door Anton de Rijk en Hans Schenkels met een nawoord van Hans Peter van Manen.
Stichting Rudolf Steiner Vertalingen. Tweede druk 2004