We hebben tijd, veel tijd

Er zijn veel gevallen waarbij de mens in een incarnatie door de omstandigheden verhinderd is om zich nauwkeurig te richten naar wat voor de spirituele ontwikkeling gunstig is. Dan moet de mens leren gelatenheid en geduld te oefenen. Aan de ene kant zal hij voortdurend streven vooruit te komen, maar aan de andere kant moet hij het ongeduld overwinnen. Niets is voor de geestelijke ontwikkeling zo’n grote hindernis als het ongeduld. Daarom moet de mens geduld leren. Hij moet ook een incarnatie in zijn ware betekenis zien. Ook een leven van 80 jaar is in vergelijking met de grote wereldontwikkeling en tot de tijd die wij voor ons hebben, slechts een korte tijdspanne. We hebben tijd, veel tijd; het is weliswaar nooit te vroeg om met het streven naar een bewustzijnsontwikkeling te beginnen, maar ook moet men niet geloven, dat alles in een incarnatie bereikt zou moeten worden of zou kunnen worden. Daartoe behoren vele incarnaties. En veel heeft de mens bereikt, die geleerd heeft geduldig te wachten tot hem de mogelijkheid geboden wordt geheel in de zin van het hogere leven ook uiterlijk te leven.

Bron: Rudolf Steiner: GA 266a – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden – Berlijn, 6 mei 1906 (bladzijde 155-156)

Eerder geplaatst op 29 augustus 2011

Ruimte en Tijd

Wat in de tijd voorbijgegaan is, is feitelijk geestelijk niet voorbijgegaan. Dat is een voorstelling die men in het fysieke leven alleen in verband met de ruimte heeft. Als u hier voor een boom staat en dan wegloopt en later terugkijkt, dan verdwijnt de boom niet; hij is er nog steeds. Zo is het met de tijd in de geestelijke wereld. Wanneer u nu iets beleeft, dan is het weg voor het fysieke bewustzijn; geestelijk beschouwd is het niet weg. U kunt erop terugkijken zoals naar een boom. Het is zeer opmerkelijk dat Richard Wagner van deze zaak geweten heeft, zoals zijn woorden aantonen: Tot ruimte wordt hier de tijd.  

Bron: Rudolf Steiner – GA 182 – Der Tod als Lebenswandlung – Nürnberg, 10 februari 1918 (bladzijde 48)

Zie ook: 1 juli 2014

Zien wij na de dood onze geliefden weer?  

Ziet men in het geestelijk leven na de dood (Duits: im Devachan) zijn geliefden weer? – Ja, we zien ze weer en wel bevrijd van alle hindernissen van ruimte en tijd, die zich als een sluier hier op onze aarde over al deze zielsverhoudingen leggen. […] De verhouding van ziel tot ziel is veel innerlijker en veel intenser dan in de fysieke wereld. Er kan in het devachan nooit enige twijfel zijn of de ene de andere herkent, wanneer de een vroeger, de ander veel later na een lange tussentijd het devachan binnenkomt. Het herkennen van zijn geliefden is daar helemaal niet bijzonder moeilijk, want daar draagt ieder om zo te zeggen zijn innerlijk, geestelijk wezen op zijn geestelijk gelaat geschreven.

Bron: Rudolf Steiner – GA 109 – Das Prinzip der spirituellen Ökonomie im Zusammenhang mit Wiederverkörperungsfragen – Boedapest, 7 juni 1909 (bladzijde 198)

Eerder geplaatst op 10 september 2012

Na de dood – 1

Wanneer wij door de poort van de dood gaan, volgen op het aardebestaan dagen, waarin als een machtig perspectief beelden optreden uit het zojuist afgelopen leven. Die zijn er dan opeens. Wat vele jaren geleden gebeurd is, dat is er dan tegelijkertijd met wat een paar dagen eerder gebeurde. Zoals het ruimtelijke naast elkaar staat en slechts perspectieven in de ruimte heeft, zo staan nu – dadelijk na onze dood – al de tijdelijke beelden uit onze belevenissen naast elkaar. Die beelden hebben wel innerlijke tijdsperspectieven, maar zij zijn er opeens. Alleen zullen zij gedurende de korte tijd, waarin zij er zijn, steeds schaduwachtiger en steeds zwakker worden.

(Wordt vervolgd)

Bron: Grondslagen van de antroposofie – GA 234 – Dornach 10 februari 1924 (bladzijde 150) Vertaling H. van Manen

Eerder geplaatst op 19 november 2011.

Alles wat ruimtelijk beperkt is zal zijn betekenis verliezen

Alles wat ruimtelijk beperkt is zal zijn betekenis verliezen. Daarom kan degene die de gehele zin van de mensheidsontwikkeling begrijpt, ook begrijpen dat de verschijning van Christus, zoals deze zal komen in de eerstvolgende drieduizend jaar, niet zo zal zijn dat de Christus beperkt is tot een ruimtelijk lichaam dat tot een bepaald gebied beperkt is. Zelfs als de transportmiddelen nog zo zeer verbeterd zouden zijn en nu iemand hulp nodig had in Zuid-Amerika en de Christus in Europa zou zijn, dan zou hij, als hij beperkt was tot een fysiek lichaam, in ieder geval met een luchtballon naar Zuid-Amerika moeten vliegen, als de hulp daar geboden zou moeten worden. Zelfs als men de snelheden in de overwinning van de ruimte op nog zo wenselijke wijze zou voorstellen: Wat de Christus bij zijn wederkomst op de aarde zal hebben te doen, zal nooit beperkt zijn door wat een wezen kan doen in het fysieke lichaam. Niet eens zal het beperkt zijn doordat de Christus slechts op een plaats tegelijkertijd kan zijn: Hij zal tegelijkertijd kunnen helpen op de ene plaats en op een andere plaats. Omdat het geestelijk wezen niet aan de ruimtelijke organisatie is gebonden, daarom zullen degenen, die geholpen kunnen worden door Christus in zijn onmiddellijke verschijning, aan het ene eind van de aarde evenzogoed zijn hulp ontvangen als degenen die geholpen moeten worden aan het andere eind. Niet aan ruimtelijke grenzen en niet aan een stoffelijk, fysiek lichaam is de nieuwe verschijning van Christus gebonden. Alleen wie niets begrijpen wil van de vooruitgang der mensheid naar spiritualiteit, van de geleidelijke verandering van alle grote gebeurtenissen in geestelijkheid, kan juist wat met het Christuswezen bedoeld is, uitleggen als gebonden aan een fysiek lichaam.

Bron: Rudolf Steiner – GA 130 – Neurenberg 2 december 1911 (bladzijde 170-171)