Als u hier tussen geboorte en dood met zoveel honderden mensen geleefd heeft, dan hebben die vele honderden mensen iets door jou ervaren. Maar hier in het fysieke leven kunt u niet voelen wat anderen voelen en ervaren door u, maar wat u zelf ervaart door de anderen. Na de dood is het andersom. En dat is het essentiële, dat we bij de teruggang alles ervaren wat de anderen door ons hebben ervaren. Dus de uitwerkingen van het laatste aardeleven maken we door. En de taak van deze jaren ligt werkelijk erin dat we deze uitwerkingen ondergaan.
Doordat we deze uitwerkingen doormaken, wordt het beleven van deze uitwerkingen in ons tot krachten. Dit gebeurt op de volgende manier. Stel dat ik iemand heb beledigd. Hij voelde zich daardoor bitter gestemd. Deze verbittering maak ik nu door tijdens de Kamaloka-tijd, ik beleef het als mijn eigen ervaring. Ja, nu ik het beleef, maakt zich in mij de kracht geldend, die als tegenkracht moet worden beschouwd, dat wil zeggen, doordat ik deze bitterheid beleef, neem ik de kracht in mij op om deze verbittering uit de wereld weg te werken.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 157a – Schicksalsbildung und Leben nach dem Tode – Berlijn, 18 november 1915 (bladzijde 46-47)
Eerder geplaatst op 3 mei 2018