Gebrek aan waarheidsgetrouwheid is een eigenschap van onze huidige tijd geworden

Waarheid is iets waar het de hedendaagse cultuur in grote mate aan moet ontbreken vanwege een bepaalde eigenschap die de hedendaagse cultuur heeft voortgebracht. Ik vraag: Wat vindt iemand er vandaag de dag nog van als hij bepaalde berichten in een krant of in een gedrukte publicatie tegenkomt en achteraf blijkt dat wat daar gezegd wordt gewoon niet waar is? Denkt u er eens over na. Je kunt niet zeggen dat het elke keer gebeurt, maar je moet zeggen dat het wel vaak gebeurt. Overal waar modern leven is, is gebrek aan waarheidsgetrouwheid een eigenschap van ons huidige culturele tijdperk geworden, en het is onmogelijk dat u de waarheidsgetrouwheid als een kenmerk van ons tijdperk kunt noemen. 

Neem iemand van wie u weet dat hij iets fouts heeft geschreven of gezegd en u houd hem dat voor. U zult merken dat hij nu meestal helemaal niet doorheeft dat dit onterecht is. Hij zal onmiddellijk het excuus gebruiken: Ja, ik zei het te goeder trouw. Antroposofen moeten het niet als moreel beschouwen als iemand zegt dat hij te goeder trouw iets wat niet klopt heeft gezegd. Mensen zullen meer en meer leren begrijpen dat men te weten moet komen of wat men beweert ook echt gebeurd is. Men mag dus pas iets zeggen of meedelen nadat men de verplichting heeft gevoeld en uitgevoerd om met alle mogelijke middelen na te gaan of het ook zo is, wat men beweert.

Pas als men deze verplichting beseft, kan waarachtigheid als een morele impuls worden gezien. Dan zal echter niemand meer zeggen wanneer hij of zij iets onwaars in de wereld heeft gezet: Ik meende dat het zo was, ik zei het te goeder trouw. Want hij zal leren dat men niet slechts verplicht is te zeggen wat men gelooft dat waar is, maar dat men verplicht is alleen te zeggen wat waar is, wat juist is. Er is geen andere manier om dit te doen dan dat er in bepaalde opzichten geleidelijk een radicale verandering moet plaatsvinden in ons culturele leven. De snelheid van communicatie, de sensatiezucht van de mensheid, alles wat een materialistisch tijdperk met zich meebrengt, zijn vijanden van waarheidsgetrouwheid. Op moreel gebied zal antroposofie de mensheid opvoeden tot de plicht van waarheidsgetrouwheid.

Bron: Rudolf Steiner – GA 155 – Christus und die menschliche Seele / Über den Sinn des Lebens / Theosophische Moral Anthroposophie und Christentum – Norrköping, 30 mei 1912 (blz. 116-117)

https://odysseetheater.org/GA/Buecher/GA_155.pdf#view=Fit

Vertaald door DeepL en mij

Op goed geloof

Bedenk eens hoe vaak men tegenwoordig hoort – ik heb dit herhaaldelijk gezegd, sinds vele jaren genoemd -, als de een of ander weer eens gelogen heeft, duimendik (Duits: tüchtig knüppeldick) gelogen heeft: ‘Maar hij heeft het geloofd, wat hij gezegd heeft, hij heeft het naar beste weten en te goeder trouw (Duits: aus bestem Wissen und Gewissen) gezegd.’ – Ja, dat verandert net zomin iets aan de objectieve feiten als het iets verandert als u naar beste weten en te goeder trouw uw vinger in een vlammend vuur steekt; dan zal geen voorzienigheid u helpen, dat u uw vinger niet verbrandt, als u hem ook naar beste weten en te goeder trouw in het vuur steekt.

Net zomin helpt in een grotere samenhang – en het zou ook treurig zijn als het anders was – het zich beroepen op het ‘naar beste weten en te goeder trouw’. De mens heeft niet de vrijheid om naar beste weten en te goeder trouw de onwaarheid te zeggen, maar de mens heeft de verplichting zich erom te bekommeren, dat het waar is wat hij zegt. […]

Er is in feite geen verlokkerender en  verleidelijker gezegde dan dit ‘op goed geloof’. Want dit ‘op goed geloof’ is het gemakzuchtige bed voor de uitermate trage mensheid, die niet de verplichting voelt, als ze iets beweert, zich er eerst van te vergewissen of het waar is of niet, of iets met de feiten overeenstemt of niet.

Bron: Rudolf Steiner – GA 205 – Menschenwerden, Weltenseele und Weltengeist – Dornach, 17 juli 1921 (bladzijde 238-239)

Eerder geplaatst op 14 augustus 2017  (4 reacties)

Portrait_von_Rudolf_Steiner_1892_von_Otto_Fröhlich_in_Weimar_gemalt

Op goed geloof

Bedenk eens hoe vaak men tegenwoordig hoort – ik heb dit herhaaldelijk gezegd, sinds vele jaren genoemd -, als de een of ander weer eens gelogen heeft, duimendik (Duits: tüchtig knüppeldick) gelogen heeft: ‘Maar hij heeft het geloofd, wat hij gezegd heeft, hij heeft het naar beste weten en te goeder trouw (Duits: aus bestem Wissen und Gewissen) gezegd.’ – Ja, dat verandert net zomin iets aan de objectieve feiten als het iets verandert als u naar beste weten en te goeder trouw uw vinger in een vlammend vuur steekt; dan zal geen voorzienigheid u helpen, dat u uw vinger niet verbrandt, als u hem ook naar beste weten en te goeder trouw in het vuur steekt.

Net zomin helpt in een grotere samenhang – en het zou ook treurig zijn als het anders was – het zich beroepen op het ‘naar beste weten en te goeder trouw’. De mens heeft niet de vrijheid om naar beste weten en te goeder trouw de onwaarheid te zeggen, maar de mens heeft de verplichting zich erom te bekommeren, dat het waar is wat hij zegt. […]

Er is in feite geen verlokkerender en  verleidelijker gezegde dan dit ‘op goed geloof’. Want dit ‘op goed geloof’ is het gemakzuchtige bed voor de uitermate trage mensheid, die niet de verplichting voelt, als ze iets beweert, zich er eerst van te vergewissen of het waar is of niet, of iets met de feiten overeenstemt of niet.

Bron: Rudolf Steiner – GA 205 – Menschenwerden, Weltenseele und Weltengeist – Dornach, 17 juli 1921 (bladzijde 238-239)