Het bankroet van het spiritisme

Het spiritisme heeft de eigenaardigheid dat het op uiterlijke wijze zou moeten werken door iets, dat men in zekere zin voor de uiterlijke zintuigen kan opstellen als een chemisch of natuurkundig experiment. Grotendeels is deze methode, die de geesteswetenschap wil nabootsen van de natuurwetenschap, tegenwoordig al – grotendeels, zeg ik – bankroet, en het zal steeds meer en meer blijken, dat ze bankroet moet worden, want men kan vanzelfsprekend de geest niet door de mensen met handen laten grijpen, figuurlijk gesproken. Daarom heeft veel van wat door allerlei geheimzinnige machinaties van bepaalde occulte genootschappen in de loop van de 19de eeuw en tot op heden is bedreven, meer het geesteswetenschappelijke onderzoeken in diskrediet gebracht, dan dat het dit zou hebben gesteund.

Bron: Rudolf Steiner – GA 168 – Die Verbindung zwischen Lebenden und Toten – St. Gallen 26 oktober 1916 (bladzijde 153)

Spiritisme/Materialisme

Een groot deel van de spiritisten is nog veel materialistischer dan de gewone materialisten! De gewone materialisten zeggen: ‘Er bestaat geen geest’, en ze noemen de materie ‘materie’. Maar een groot deel der spiritisten wil, opdat ze de geest zien, de geest op materiële wijze zien, hetzij doordat hij in een lichtstraling verschijnt, dus materieel, hetzij doordat hij op een of andere manier tastbaar is. Er liggen immers in deze contacten met de geesten verschillende nuances. Het is een vermaterialiseren van de hele geestelijke wereld. We moeten ons de mogelijkheid verwerven een diepere werkelijkheid te veronderstellen dan die welke op uiterlijke wijze door de zintuigen bemiddeld wordt. Het wordt zelfs iets zeer absurds, als de spiritist, de materialistische spiritist, uiteindelijk de doden met zijn fysieke ogen zien wil, terwijl hij er toch niet van uit kan gaan dat hij na de dood de doden met fysieke ogen zal zien; want de fysieke ogen heeft hij immers afgelegd na de dood. Men moet proberen, als men een dode zien wil, hem zo te zien zoals men hem zelf als dode kan zien, dat betekent zonder de fysieke ogen vanzelfsprekend.

Bron: Rudolf Steiner – GA 163 –  Zufall, Notwendigkeit und Vorsehung – Dornach 6 september 1915 (bladzijde 130)