De afgelopen dagen heb ik elf fragmenten geplaatst uit een voordracht van Rudolf Steiner. Zeer beknopt samengevat komt het er op neer dat volgens Steiner de oorzaak van alle sociale ellende het egoïsme, het eigenbelang, de zelfzucht is. Een sociale, rechtvaardige samenleving kan alleen ontstaan als de mensen geen loon meer ontvangen voor hun werk. Dat arbeid en loon dus van elkaar gescheiden worden. De mens ontvangt wel van de gemeenschap geld voor zijn levensonderhoud, maar zijn arbeid wordt niet persoonlijk beloond. Het motief voor de arbeid moet gevonden worden in de dienst aan de samenleving als geheel. Met andere woorden: de mens zou moeten werken uit liefde en niet uit egoïsme. En alleen een spirituele levensbeschouwing kan volgens Steiner de zielen zo veredelen dat de mensen liefdevolle werkers worden inplaats van egoïstische werkers. Een materialistische levensbeschouwing zou dit nooit kunnen bewerkstelligen.
Het lijkt allemaal logisch en zo klaar als een klontje, maar toch heb ik er twijfels bij. Want over het algemeen kan men wel zeggen, dat geen mens werk wil doen, dat hij vervelend en onbevredigend vindt. Als hij dit onbevredigende, nare werk dan evengoed wel doet, is dat omdat het noodzakelijk is voor zijn levensonderhoud. En als het niet direct noodzakelijk is voor zijn levensonderhoud, dan zal hij het onbevredigende werk doen om meer luxe te verkrijgen, zoals een mooi huis, auto, vakantie enzovoort. Zodra hij het onbevredigende werk voor levensonderhoud en luxe niet meer zal hoeven doen, stopt hij ermee.
Ik zie eigenlijk niet in waarom dit onder invloed van een spirituele wereldbeschouwing anders zou worden. Stel een mens gaat elke dag met lood in zijn schoenen naar het werk. Maar nu is hij antroposoof of theosoof of in ieder geval een mens geworden die op het spirituele gericht is. Zal hij nu zeggen: ‘Ik vind er geen bal aan en ik wou wel graag van dit werk af, maar ik ga er maar mee door omdat mijn ziel zo veredeld is door de spirituele levensbeschouwing.’? Het kan ook zijn dat hij het motief voor zijn arbeid vindt in de gedachte dat hij door de zelfopoffering en het leed van deze arbeid zichzelf veredelt en verbetert. Zodat dus toch weer het egoïsme om de hoek komt kijken. Dat is dan als het ware een verfijnde, spirituele zelfzucht. Maar zelfs in dit geval is de kans toch groot dat de noeste werker zegt: ‘Het kan wel zijn dat arbeid adelt, maar ik heb er tabak van en stop ermee.’
Ik begrijp wel dat de mens ook kan werken omdat hij inziet dat het noodzakelijk is voor de samenleving en dat hij niet altijd alleen aan zichzelf moet denken, maar voor dit inzicht is een spirituele levensbeschouwing niet nodig. Dat kan ook een materialistisch ingesteld persoon wel inzien. Ik kan me goed voorstellen dat iemand zou zeggen: ‘Ik moet niets van dat geklets over het hogere en het karma hebben. Dood is dood en daarna is er helemaal niks. Maar ik zie wel in dat werken voor de gemeenschap en andere mensen noodzakelijk is. Daarom doe ik toch werk voor andere mensen.’ Er zijn zelfs mensen die bijvoorbeeld naar een ontwikkelingsland gaan om de noodlijdende bevolking te helpen, terwijl deze mensen helemaal niet religieus of spiritueel zijn.
Steiner stelt dus, als ik het tenminste goed heb begrepen, dat een materialistische levensbeschouwing nooit sterk genoeg kan werken op de mensenzielen om inderdaad hun egoïsme te overwinnen. Alleen een geestelijke wereldbeschouwing kan dat. En dat begrijp ik niet echt goed. Waarom zou een mens door een spirituele wereldbeschouwing zijn egoïsme wel overwinnen? Is het omdat een mens zijn bestaan nooit op een hoger plan kan brengen, met andere woorden dat een mens nooit in het geestelijke leven na de dood kan bestaan zolang hij nog egoïsme in zich heeft? Nog anders gezegd: heeft egoïsme in de spirituele wereld helemaal geen burgerrecht? Moet de mens alle zelfzucht afleggen omdat er anders geen mogelijkheid is om te bestaan in de bovenaardse wereld? Als het inderdaad zo is, dan zal het dus de taak van de mens zijn om in de loop van vele levens alle zelfzucht te overwinnen.