Moet men zich van alle kritiek onthouden? (4 van 5)

Woorden en gedachten die smart teweegbrengen zijn als scherpe pijlen die van ons uitgaan. En aan de punt van de pijl vindt de goddelijke stem een hindernis; hij stuit terug en blijft onmerkbaar. Woorden en gedachten echter die van liefde vervuld zijn, openen zich als bloemenkransen naar buiten, die zacht de andere wezens omsluiten; en bij hen vindt de stem van hogere machten de weg open om tot de wereld door te dringen. Alleen daardoor wordt hij voor ons hoorbaar.

Ten tweede: is men echter genoodzaakt smart te veroorzaken, heeft men misschien zelfs de plicht daartoe als rechter of criticus, dan geldt de wet niet minder. Ook de smart waartoe men gedwongen is, remt de ontwikkeling. Men moet de zaak dan als zijn karma zien. Want als men zich aan die verplichting zou willen onttrekken, om de eigen ontwikkeling te bevorderen, dan zou men uit zelfzucht handelen en daardoor zou men de ontwikkeling in de meeste gevallen meer ophouden dan men ze door het onttrekken aan het veroorzaken van verdriet bevordert.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 – GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis» – juni 1905 (bladzijde 389-390)

Eerder geplaatst op 15 juni 2018 (1 reactie)

Het land der vreugde en gelukzaligheid

Wat bedoelt men met het land der vreugde en gelukzaligheid? Het is de vreugde van de onbegrensdheid, de eeuwige activiteit, het eeuwige werken. Waarom kan alles wat ons in de aardse wereld bedrukt, ons in het Devachan (geestesland, goddelijke wereld) niet meer bedrukken? Het Devachan is geen oord der gelukzaligheid, doordat ons genietingen ten deel vallen, zoals de mens ze in de aardse wereld verlangt en begeert, maar doordat hij vrij is van zijn lichaam, vrij is van dat wat naar zinnelijke lusten verlangt, vrij is ook van wat hem begrenst, en omdat het hem mogelijk wordt om op datgene, wat anders van buiten op hem werkt, terug te werken. Wat ons begrenst in de zintuiglijke wereld, is verwijderd, wat ons smart kan doen, is er niet meer.

Want waardoor ontstaat de smart? Doordat op ons astraallichaam of op ons fysieke lichaam indrukken gemaakt worden. Deze lichamen hebben we afgelegd, als wij in de geesteswereld zijn; de aanleiding (Duits: Grund) voor de smarten en de onlustgevoelens, die wij in de fysieke wereld beleven, is weggevallen. Omdat niemand meer egoïstisch kan zijn, kan ook niemand meer egoïstische vreugden verlangen; omdat niemand meer een astraallichaam heeft, is men vrij van alles wat de eigen persoonlijkheid bedrukken kan. Daarom noemt men het Devachan het “Land der verrukking”, het “Land der gelukzaligheid”.

Bron: Rudolf Steiner – GA 88 – Über die astrale Welt und das Devachan – Berlijn, 25 februari 1904 (bladzijde 141) 

41gwzxheoql._sy264_bo1204203200_ql40_ml2_-1

Eerder geplaatst op 26 juni 2018  (18 reacties)

Na de dood – 6 van 7

Dit soort beleven is – zoals ik gisteren reeds zei – verbonden met ons gevoel dat er bovenmenselijke wezens aan deelnemen. Terwijl wij ons door die geestelijke tegenbeelden van onze belevenissen heen worstelen, is het alsof van boven voortdurend de sympathieën en antipathieën van de geestelijke wezens naar beneden druppelen. En bij dit herbeleven voelen wij, ten aanzien van alles wat wij op aarde uit ons zelf hebben volbracht – hetzij in gedachten, hetzij in gevoelens, hetzij in wils-impulsen, hetzij in daden – hoeveel het waard is voor het van de geest uit georiënteerde bestaan. In bittere smart beleven wij dan de schade die wij hebben aangericht. Wij beleven daarbij als een brandende dorst de hartstochten, die in onze ziel leefden. Die brandende dorst, die hartstochten duren voort, totdat wij de waardeloosheid voor de geestelijke wereld van het koesteren van hartstochten voldoende hebben beleefd en te boven zijn gekomen.

De ziel lijdt dorst, brandende dorst naar de dingen, die hij gewend is door fysieke handelingen te bevredigen. Die handelingen kan hij niet meer toepassen, wanneer hij het fysieke lichaam heeft afgelegd. Met de honger is het net zo. Een groot deel van dat teruggaan tijdens het leven na de dood, verstrijkt er mee, dat de mens er eerst in zijn geest en ziel aan moet wennen te leven zonder zijn fysieke lichaam. Hij lijdt dan ook voortdurend brandende dorst, in de eerste plaats naar wat slechts door het fysieke lichaam te bevredigen is.

Er bestaan beschrijvingen hoe dit beleefd wordt in een derde gedeelte van de duur van ons fysieke leven op aarde, beschrijvingen die dit afschilderen als een ware hel. En wanneer u zulke beschrijvingen leest, zoals die bijvoorbeeld in de theosofische literatuur worden gegeven, krijgt u vast en zeker kippenvel! Daarin wordt naar oosters gebruik over het Kamaloka gesproken. Nu, zó erg is het niet. Het is wèl zo dat het, wanneer u het direct vergelijkt met het aardse leven, iets zeer ongewoons is, omdat u terstond uw weg moet vinden in de geestelijke tegenbeelden en tegenwaarden van wat u op aarde hebt doorgemaakt. Zodat al wat op aarde tot het goede leven behoorde, nu bittere ontbering is. En het enige dat nu iets bevredigends geeft, is wat men op aarde als onbevredigend of als pijnlijk, smartelijk heeft ondergaan.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 234 – ANTHROPOSOPHIE/Eine Zusammenfassung nach einundzwanzig Jahren – Dornach, 10 februari 1924 (bladzijde 153-155)

Vertaling H. van Manen, overgenomen uit Grondslagen van de antroposofie (bladzijde 159-161)

Eerder geplaatst op 8 april 2018  (6 reacties)

Wie kent niet de spotters, die zo gaarne treffend kritiek leveren op de tekortkomingen van een ander?

Eigenlijk bestaat er niets ergers dan geen poging te doen om begrip op te brengen voor menselijk voelen, menselijk gewaarworden en menselijk leven. Dit houdt natuurlijk niet in – hierop moet steeds weer de nadruk worden gelegd – dat men aan alle onrecht, dat mogelijk in de wereld geschiedt, kritiekloos kan voorbijgaan. Want dat zou een onrechtvaardigheid betekenen ten opzichte van de wereld. Maar wel houdt het iets anders in: terwijl men er vóór zijn geestelijke ontwikkeling een zeker genoegen in kon scheppen om aanmerkingen te maken op de fouten van een ander, houdt dit genoegen in de loop van de ontwikkeling eigenlijk geheel op. Wie kent niet de spotters, die zo gaarne treffend kritiek leveren op de tekortkomingen van een ander? Niet dat een juist oordeel over menselijke fouten achterwege zou moeten blijven, niet dat onder alle omstandigheden bijvoorbeeld een daad als Erasmus van Rotterdam met zijn boek De Lof der Zotheid afgewezen zou moeten worden. Neen, het kan zeer zeker gerechtvaardigd blijven scherp te zijn ten opzichte van de fouten, die in de wereld geschieden.

Wie echter een ontwikkelingsweg gaat, voelt hoe iedere afkeuring, die hij moet uitspreken of in daden moet omzetten, hem hoe langer hoe meer met smart vervult. En deze smart ten gevolge van het moeten berispen kan een soort barometer worden van de esoterische ontwikkeling. Hoe meer genoegen men er nog in schept de wereld af te keuren of lachwekkend te vinden des te minder is men werkelijk rijp om vorderingen te maken. Allengs moet er een soort gevoel ontstaan, waarmee men de dwaasheden en de fouten van de wereld kan bekijken met een spottende en een betraand oog, met een nat en een droog oog.

Bron: Rudolf Steiner – GA 145 – Welche Bedeutung hat die okkulte Entwicklung des Menschen für seine Hüllen und sein Selbst ? – Den Haag, 24 maart 1913 (bladzijde 97-98)

Vertaling: H. van Boetzelaer-Mazel/Ir. H. de Breij/A. van der Laan-Schepers, overgenomen uit Innerlijke ontwikkeling door antroposofie 

9-240809511.jpg(mediaclass-fancybox-big-img.5a17fc1f47109709397ae88813c748b421ef8e41)

DESIDERIUS ERASMUS

Eerder geplaatst op 11 maart 2018

Door misère vooruit

Zeker, we maken moeilijke, smartelijke levenservaringen door, maar in een grotere levenssamenhang blijken juist pijnlijke en zware levenservaringen ons leven het meeste te verrijken, ons het meeste voor het leven sterker te maken. Het gaat erom deze voortdurende stemming, die in het onderbewuste van de ziel aanwezig is, een weinig in het bewustzijn omhoog te halen, deze stemming: Leven, jij tilt en draagt mij, jij zorgt dat ik vooruitkom.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – Erdensterben und Weltenleben – Berlijn, 26 maart 1918 (bladzijde 128)

Eerder geplaatst op 20 januari 2018 (1 reactie)

moedig-voorwaarts