Het karakteristieke kenmerk van de tegenwoordige antroposoof (deel 1 van 6)

Tussen datgene waar het dagelijks leven de mens mee confronteert, wat hem zorgen baart, en datgene wat hij op het gebied van de antroposofie krijgt aangereikt, ontstaat een grote kloof, een diepe afgrond. Eigenlijk is het zo dat bij de meeste mensen, ook bij de tegenwoordige antroposofen, de samenhang tussen hun daden en voorstellingen in het dagelijks leven en hun antroposofische overtuiging bijna volledig ontbreekt. Je hoeft maar het een of andere concrete probleem uit het openbare leven aan te snijden en het in geesteswetenschappelijke, in antroposofische zin te behandelen, en je merkt direct dat de interesse die er bij de behandeling van algemene religieuze vraagstukken en dergelijke nog was, voor zulke concrete vraagstukken niet bestaat. 

Natuurlijk kun je niet verlangen dat de antroposofie onmiddellijk wortel slaat en dat iedereen haar al in zijn dagelijkse handelingen tot uitdrukking brengt. Maar niettemin moet erop worden gewezen dat de antroposofische geesteswetenschap de opdracht heeft alles in het leven in te voeren, in het leven te integreren, wat voortspruit uit een ziel die zich stap voor stap de overtuiging eigen maakt dat de ideeën van reïncarnatie en karma realiteiten zijn. Daarom kunnen we zonder meer zeggen dat het karakteristieke kenmerk van de tegenwoordige antroposoof is dat hij op weg is zich een gegronde innerlijke overtuiging van de werkelijkheid van de reïncarnatie- en karmagedachte eigen te maken. Al het andere volgt daaruit dan min of meer vanzelf als directe consequentie, als logisch gevolg.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 135 – Wiederverkörperung und Karma und ihre Bedeutung für die Kultur der Gegenwart – Stuttgart, 21 februari 1912 (blz. 86-87)

Nederlandse uitgave: Werkingen van het karma (blz. 293-294). 

Vertaald door Anton de Rijk en Hans Schenkels met een nawoord van Hans Peter van Manen. 

Stichting Rudolf Steiner Vertalingen. Tweede druk 2004

9789060385166_front

Verband tussen wat de mens is en wat de mens produceert

De loop van de wereld gaat er naar toe dat er een samenhang ontstaat tussen wat de mens is en wat de mens produceert, wat de mens creëert. Deze samenhang zal steeds persoonlijker worden. Het zal het eerst aan de dag komen op de gebieden die een nauwere relatie tussen mens en mens met zich meebrengen, bijvoorbeeld in de behandeling van de chemische stoffen, die verwerkt worden tot medicijnen.

Tegenwoordig gelooft men nog dat als iets bestaat uit zwavel en zuurstof en waterstof, of wat voor stof dan ook, dat dan datgene wat als product is ontstaan, alleen maar de werkingen heeft die van de afzonderlijke stoffen komen. Men heeft vandaag de dag daarmee nog in hoge mate gelijk, maar de loop van de wereldontwikkeling gaat een andere kant op

De fijne, in het wilsleven en de gezindheid van een mens liggende pulseringen zullen zich steeds meer verweven en invoegen in wat de mens produceert, en het zal niet onverschillig zijn of men een geprepareerde stof van de ene mens ontvangt of van de andere.

Bron: Rudolf Steiner – GA 172 – Das Karma des Berufes des Menschen in Anknüpfung an Goethes Leben – Dornach, 12 november 1916 (bladzijde 91)

Eerder geplaatst op 29 september 2019   (11 reacties)

41V+lolH9KL._SR600,315_PIWhiteStrip,BottomLeft,0,35_SCLZZZZZZZ_FMpng_BG255,255,255

Maya/Werkelijkheid/Spiegel

Tussen de dood en een nieuwe geboorte leert men de verhoudingen hier in het aardse met die van de geestelijke wereld in samenhang te lezen. Men moet proberen zoiets duidelijk in te zien en zichzelf in deze omstandigheden te verplaatsen.

Men zal moeten erkennen dat het een diepe betekenis heeft wanneer men spreekt over het feit dat de wereld die de mens vooralsnog door zijn zintuigen en door zijn intellect leert kennen een Maya is. Zodra iemand tot deze werkelijke wereld nadert, verhoudt zich echter de wereld die men kent tot deze werkelijke wereld, zoals wat er in een spiegel verschijnt zich verhoudt tot wat voor de spiegel levend staat en zich in de spiegel alleen maar weerspiegelt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 179 – Geschichtliche Notwendigkeit und Freiheit/ Schicksalseinwirkungen aus der Welt der Toten – Dornach, 11 december 1917 (bladzijde 84)

Denk niet te veel

De eerste grondregel voor het bestuderen van de mens is dat men niet te veel moet nadenken. Dat zal u vreemd voorkomen, maar u zult zo dadelijk wel begrijpen wat ik bedoel. Door nadenken wordt een mens natuurlijk niet zo bijzonder verstandig. Als hij zo loopt te broeien over wat hij gadegeslagen heeft, dan komt er in de regel niet veel verstandigs te voorschijn.

Als men dus de dingen van de wereld wil leren kennen, moet men niet teveel van het nadenken verwachten; dat is niet zo belangrijk. Als de feiten ertoe nopen, moet men nadenken, maar men moet het niet als hoofddoel beschouwen om na het waarnemen van iets daarover te gaan lopen broeien om er achter te komen hoe de zaak zit. Men moet andere dingen bekijken, ze met elkaar vergelijken en een samenhang zoeken. Hoe meer men naar de samenhang zoekt, des te meer wordt men gewaar bijvoorbeeld van de natuur. Al degenen die over natuur hebben lopen nadenken, hebben in de grond niets meer gevonden dan ze al wisten.

Als iemand materialist is dan praat hij ook over de natuur materialistisch, omdat hij het al is. Hij ontdekt niets nieuws. Als iemand idealistisch over de natuur praat, doet hij dat omdat hij tòch al idealist is. Men kan altijd ondervinden dat de mensen door nadenken alleen maar dat vinden, wat ze van te voren al wisten. Op de juiste wijze denken ontstaat pas als men zich eenvoudig door de feiten ertoe laat brengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 348 – Über Gesundheit und Krankheit – Dornach, 10 januari 1923 (bladzijde 237)

Vertaling A. Goedheer-De Keizer, overgenomen uit Gezondheid en ziekte

Eerder geplaatst op 25 maart 2011

Niet alleen de woordelijke inhoud

Tegenwoordig, nu de mensen zo vaak zeggen, als ze ergens iets lezen: Ik heb dat daar en daar ook gelezen – waar het alleen maar over de inhoud gaat, het is nu de tijd dat de mensheid moet leren dat het niet meer zo veel op de inhoud aankomt, maar dat het ervan afhangt wie iets zegt; dat men de mens moet kennen die het zegt, omdat de woorden slechts gebaren zijn en men moet weten wie die gebaren maakt. Dat is wat de mensheid zich zou moeten realiseren. Hierin ligt een zeer groot mysterie van het meest alledaagse leven. Het maakt nu eenmaal een verschil of een inhoud zin voor zin door strijd veroverd is door een mens, of dat het van hier of daar of van welke kant dan ook op een of andere manier gehoord is. […] En de tijd nadert dat men niet meer naar de louter woordelijke inhoud zal moeten kijken, maar waar men vooral zal moeten kijken naar degenen die dit of dat zeggen; niet naar de uiterlijke fysieke persoonlijkheid, maar naar de gehele menselijk-geestelijke samenhang.

Bron: Rudolf Steiner – GA 182 – Der Tod als Lebenswandlung – Zürich, 16 oktober 1918 (bladzijde 187-188)