Wanneer heeft men het recht om over de geest te spreken? Wanneer spreekt men in waarheid over de geest? Alleen dan, wanneer men de geest ziet als schepper van de materie. Men spreekt op de verwerpelijkste wijze over de geest – hoewel dat tegenwoordig vaak als de mooiste weergave wordt gezien – als men hem in een droomwereld plaatst en er zo over spreekt, dat de geest in het geheel niet wordt aangeraakt door de materie. Nee, men moet zo over de geest spreken, dat deze de kracht heeft op directe wijze onder te duiken in de materie. En als men over geesteswetenschap spreekt dan mag men zich niet indenken, dat deze zich boven de natuur verheft, maar men moet haar tegelijkertijd als een volwaardige natuurwetenschap zien.
Als men over de geest spreekt dan moet men het over de geest hebben, waarmee de mens zich kan verbinden, zodat deze ook door middel van de mens in het sociale leven kan werken. Een geest waarover men alleen maar in de salon spreekt, die men door goed te zijn en door broederliefde te bewijzen welgevallig wil zijn, maar die er wel voor oppast om in het directe leven onder te duiken, is niet de ware geest. Men heeft dan te maken met een menselijke abstractie en men verheft zich niet tot de werkelijke geest, maar tot het laatste uitvloeisel van het materialisme.
Bron: Rudolf Steiner – Michaël – Dornach, 12 december 1919 (bladzijde 155) Vertaling W.A.C. Labberté – Uitgeverij Vrij Geesteseleven, Zeist
Duits: GA 194 – Die Sendung Michaels – Dornach, 12 december 1919 (bladzijde 160-161)
Eerder geplaatst op 23 december 2011