Wat men voor het examen geleerd heeft, is snel weer vergeten

Als degenen die leraar of opvoeder willen worden vandaag de dag geëxamineerd worden, dan kijkt men vooral naar wat ze aan kennis verworven hebben, wat eigenlijk zeer onnodig is, dat ze zich dat verwerven moesten. Want ze zouden wat ze voor het lesgeven nodig hebben, wanneer ze zich voorbereiden,  altijd in een geschikt compendium kunnen nalezen. Wat men voor het examen geleerd heeft, dat is nadien immers toch snel weer vergeten.

Dat is het beste te zien als men zich herinnert hoe ons universiteitsleven zich afspeelt. – Ik moest eens examen doen. Toen werd op de afgesproken datum de betreffende professor ziek. Ik kwam bij de assistent en die zei tegen mij: ‘Ja, de professor is ziek, en het zal nog wel acht dagen duren; ik kan me voorstellen dat u in deze hoogzwangere toestand rondlopen moet en over acht dagen alles weer vergeten bent, maar het is niet anders!’ – Men rekent er dus in feite al op dat wat men bij het examen moet laten zien al heel snel vergeten is. Het is gewoon een komedie in het leven.

Waar het echter op aankomt, zal moeten zijn dat men er naar kijkt wat voor een mens het is die men op de jeugd loslaat. Het gaat er om in ieder naar de mens te zien, niet alleen naar wat hij in het mechanisme van zijn denkleven gestampt heeft. Op de werkelijke mens komt het aan, dat deze in staat is die mysterieuze verhouding met de jeugd te scheppen, die nodig is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – ANTHROPOSOPHISCHE LEBENSGABEN – Berlijn, 2 april 1918 (bladzijde 198-199)

Eerder geplaatst op 22 januari 2018 (1 reactie)

vergeten

De professor die schrok van zijn eigen gezicht

Het is werkelijk tegenwoordig met alle menselijke zelfkennis zoals in het uiterste geval, dat ik de vorige keer tijdens onze beschouwing naar voren gebracht heb, met de professor die zelf vertelt hoe hij als jonge man over straat liep en plotseling een jonge man zag naderen met een voor hem vreselijk onsympathiek gezicht, en hoe hij schrok toen hij zag dat hij zichzelf gezien had door de opstelling van twee spiegels, die hem zijn eigen fysionomie op hem toekomend toonden; zodat men ziet dat hij dus geen idee had, hoe hij er met zijn uiterlijke fysionomie, die hem uiterst onsympathiek was, uitzag.

Bron: Rudolf Steiner – GA 161 – Wege der geistigen Erkenntnis und der Erneuerung künstlerischer Weltanschauung – Dornach, 5 februari 1915 (bladzijde 84)

Physiognomy

Eerder geplaatst op 14 maart 2017 (6 reacties)

Bedroevende onlogica

De helderziende (Duits: Okkultist) voelt onlust bij het onlogische, vreugde en innerlijke rust bij het logische. […] In het bijzonder bij het lezen van kranten voelt de geestesonderzoeker een diepe droefenis, want juist in de dagbladen vindt men dikwijls de onlogica in persona. Toch moet men – selectief – de krant lezen om met de wereld in contact te blijven. Men moet het niet zo doen als die professor in de Chinese taal, die op een dag zeer opgewonden tegen zijn collega’s zei: Zonet hoor ik – het was in de jaren 1870-1871 – dat Duitsland sinds een half jaar in oorlog met Frankrijk is, ik lees immers alleen de Chinese kranten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 130 – Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit – München, 18 november 1911 (bladzijde 147-148)

Eerder geplaatst op 6 juli 2014

Wat men voor het examen geleerd heeft, is snel weer vergeten

Als degenen die leraar of opvoeder willen worden vandaag de dag geëxamineerd worden, dan kijkt men vooral naar wat ze aan kennis verworven hebben, wat eigenlijk zeer onnodig is, dat ze zich dat verwerven moesten. Want ze zouden wat ze voor het lesgeven nodig hebben, wanneer ze zich voorbereiden,  altijd in een geschikt compendium kunnen nalezen. Wat men voor het examen geleerd heeft, dat is nadien immers toch snel weer vergeten.

Dat is het beste te zien als men zich herinnert hoe ons universiteitsleven zich afspeelt. – Ik moest eens examen doen. Toen werd op de afgesproken datum de betreffende professor ziek. Ik kwam bij de assistent en die zei tegen mij: ‘Ja, de professor is ziek, en het zal nog wel acht dagen duren; ik kan me voorstellen dat u in deze hoogzwangere toestand rondlopen moet en over acht dagen alles weer vergeten bent, maar het is niet anders!’ – Men rekent er dus in feite al op dat wat men bij het examen moet laten zien al heel snel vergeten is. Het is gewoon een komedie in het leven.

Waar het echter op aankomt, zal moeten zijn dat men er naar kijkt wat voor een mens het is die men op de jeugd loslaat. Het gaat er om in ieder naar de mens te zien, niet alleen naar wat hij in het mechanisme van zijn denkleven gestampt heeft. Op de werkelijke mens komt het aan, dat deze in staat is die mysterieuze verhouding met de jeugd te scheppen, die nodig is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – ANTHROPOSOPHISCHE LEBENSGABEN – Berlijn, 2 april 1918 (bladzijde 198-199)

Eerder geplaatst op 11 juni 2017

Wat men voor het examen geleerd heeft, is snel weer vergeten

Als degenen die leraar of opvoeder willen worden vandaag de dag geëxamineerd worden, dan kijkt men vooral naar wat ze aan kennis verworven hebben, wat eigenlijk zeer onnodig is, dat ze zich dat verwerven moesten. Want ze zouden wat ze voor het lesgeven nodig hebben, wanneer ze zich voorbereiden,  altijd in een geschikt compendium kunnen nalezen. Wat men voor het examen geleerd heeft, dat is nadien immers toch snel weer vergeten.

Dat is het beste te zien als men zich herinnert hoe ons universiteitsleven zich afspeelt. – Ik moest eens examen doen. Toen werd op de afgesproken datum de betreffende professor ziek. Ik kwam bij de assistent en die zei tegen mij: ‘Ja, de professor is ziek, en het zal nog wel acht dagen duren; ik kan me voorstellen dat u in deze hoogzwangere toestand rondlopen moet en over acht dagen alles weer vergeten bent, maar het is niet anders!’ – Men rekent er dus in feite al op dat wat men bij het examen moet laten zien al heel snel vergeten is. Het is gewoon een komedie in het leven.

Waar het echter op aankomt, zal moeten zijn dat men er naar kijkt wat voor een mens het is die men op de jeugd loslaat. Het gaat er om in ieder naar de mens te zien, niet alleen naar wat hij in het mechanisme van zijn denkleven gestampt heeft. Op de werkelijke mens komt het aan, dat deze in staat is die mysterieuze verhouding met de jeugd te scheppen, die nodig is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – ANTHROPOSOPHISCHE LEBENSGABEN – Berlijn, 2 april 1918 (bladzijde 198-199)