Zend goede gedachten en gevoelens naar overledenen  

Het is bij de overgang van een ons dierbaar mens in de andere werelden bijzonder belangrijk dat we onze gedachten en gevoelens naar hem sturen, zonder dat we de gedachte laten opkomen als wilden wij hem terughebben. Dit laatste bemoeilijkt de heengegane het bestaan in de sfeer, waarin hij moet intreden. Niet het leed, dat we hebben, maar de liefde, die we hem geven, moeten we naar zijn werelden zenden. […]

Naar mijn inzichten zijn zulke gevoelens als een soort vleugelgewaad, dat de gestorvene omhoog draagt; terwijl de gevoelens van veel rouwenden zoals: ‘Ach, was je nog maar bij ons’, hem tot een hindernis worden. Dit is dus een algemene aanwijzing hoe we ons in zulke gevallen met onze gevoelens moeten richten.

 Bron: Rudolf Steiner – GA 264 – Uit een brief aan Paula Stryczek – Berlijn, 31 december 1905 (bladzijde 101)

Eerder geplaatst op 12 januari 2015

Goede gedachten zijn als balsem voor de doden

Goede gedachten zijn als balsem voor de doden. Geen egoïstische liefde moet men hen sturen, niet treuren dat men de overledenen zelf niet meer heeft; dat stoort de overledenen en is voor hen een zware last. De liefde, die blijft, die er geen aanspraak op maakt de dode nog hier te willen hebben, die baat de dode en vermeerdert zijn geluk.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 2 september 1906 (bladzijde 151)

Eerder geplaatst op 28 maart 2013

De doden zijn voortdurend aanwezig

Wij leven samen met de zogenaamde doden. De doden zijn voortdurend aanwezig. Ze zijn zich bewegend, werkend (Duits: sich verhaltend) in een bovenzinnelijke wereld. We zijn niet van hen gescheiden door onze realiteit, we zijn slechts van hen gescheiden door de staat van bewustzijn. We zijn niet anders van de doden gescheiden dan we in de slaap gescheiden zijn van de dingen om ons heen: We slapen in een kamer en we zien stoelen en misschien andere dingen niet, die in de kamer zijn, ondanks dat het aanwezig is.

We slapen in de zogenaamde waaktoestand met betrekking tot gevoel en willen midden onder de zogenaamde doden – we noemen het alleen niet zo -, net zoals we de fysieke voorwerpen, die om ons heen zijn, niet waarnemen als we slapen. We leven dus niet gescheiden van de wereld waarin de krachten van de doden werken; we zijn met de doden in een gemeenschappelijke wereld. Gescheiden van hen zijn we voor het gewone bewustzijn alleen door de bewustzijnstoestand.

Dit weten van het samenzijn met de doden zal een van de belangrijkste elementen zijn die de geesteswetenschap het algemene mensheidsbewustzijn, de algemene mensheidscultuur voor de toekomst moet inplanten. Want de mensen die geloven dat wat in de wereld gebeurt alleen gebeurt doordat de krachten werken die men in de zintuiglijke wereld waarneemt, kennen niets van de werkelijkheid; ze weten niet dat in het leven dat zich hier afspeelt, de krachten van de doden voortdurend inwerken, dat ze er voortdurend zijn.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – Erdensterben und Weltenleben – Berlijn, 5 februari 1918 (bladzijde 53)

Eerder geplaatst op 28 mei 2017

Een venster voor de doden

Het is, bijvoorbeeld, een wezenlijk te hulp komen tegenover de doden, als we in alle levendigheid aan ze denken, als we vooral zulke gedachten naar de doden zenden, welke in zeer aanschouwelijke vorm weergeven wat we met de doden beleefd hebben. Abstracte gedachten begrijpen de doden niet. Als ik echter de voorstelling denk: Daar was de straat tussen Kristiana en een naburige plaats; daar liepen wij. De andere mens, die nu gestorven is, die liep naast mij. Ik hoor nu nog, hoe hij toen sprak. De klank van zijn stem hoor ik. Ik probeer nu voor me te zien, wat voor bewegingen hij met de armen maakte, wat voor bewegingen hij met het hoofd maakte.

Als men zich dat zo heel objectief levendig voorstelt, wat men met de dode samen heeft beleefd, en dan deze gedachten naar de dode stuurt, die men in een gemeenschappelijk (Duits: geläufigen) beeld voor de ziel haalt, dan zweeft of stroomt zo’n gedachte als het ware naar de dode toe. En de dode ervaart dit als een raam waardoor hij in de wereld kan kijken. Bij de dode komt niet alleen op, wat we aan gedachten tot hem richten, maar een hele wereld komt er bij hem op. Het is als een venster waardoor hij in onze wereld kan zien.

Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiana (Oslo), 17 mei 1923 (bladzijde 29)

Zien en Weten

Dat een overledene in de geestelijke wereld leeft wil nog niet zeggen, dat hij ook iets van deze geestelijke wereld weet, hoewel hij die zien kan. Wat in de geesteswetenschap wordt verworven, dat wordt alleen op de aarde als kennis verworven, het kan niet in de geestelijke wereld verworven worden. […] Dat is een belangrijk geheim van de bovenzinnelijke werelden, dat men in deze zijn kan, ze waarnemen kan, maar dat wat als weten over de spirituele werelden noodzakelijk is, op aarde moet worden verworven.

Bron: Rudolf Steiner – GA 140 – Okkulte Untersuchungen über das Leben zwischen Tod und neuer Geburt – Bergen, 10 oktober 1913 (bladzijde 338)

Eerder geplaatst op 21 mei 2012