Karma / Moraal / Egoïsme (3 van 5)

Eén ding zal namelijk steeds meer en meer duidelijk worden voor alle mensen, als zij antroposofie opnemen, dat er in de zin van hogere oorzaken helemaal geen geheel afzonderlijke menselijke individualiteiten bestaan, maar dat naast de afzonderlijke individualiteiten het gehele mensengeslacht een eenheid vertegenwoordigt. En steeds meer zal men erkennen dat eigenlijk in de zin van een ware wereldbeschouwing de vinger verstandiger is dan de gehele mens, want hij beeldt zich niet in iets te zijn zonder het gehele menselijke organisme, waartoe hij behoort. In zijn doffe bewustzijn weet hij, dat hij niet bestaan kan zonder het totale organisme. De mensen geven zich echter voortdurend aan illusies over. Ze geloven afgezonderd te zijn door datgene wat in de huid is besloten. Dat zijn ze net zomin als de vinger iets is zonder het gehele organisme. De oorzaak van deze illusie is dat de mens rondwandelen kan en de vinger niet. Wij zijn ten opzichte van de aarde in dezelfde situatie als de vinger ten opzichte van ons organisme.

De wetenschap, die gelooft dat onze aarde een gloeiende kogel is met een harde schaal eromheen, waarop de mensen rondwandelen, die gelooft daarmee de aarde te hebben verklaard, deze wetenschap staat op dezelfde hoogte als een wetenschap die zou geloven dat de mens in wezen niets meer is als zijn beenderstelsel, dat hij uit niets anders dan een zak met beenderen zou bestaan. Want wat gezien wordt van de aarde is hetzelfde als het skelet bij mensen. Het andere wat bij de aarde behoort is van bovenzinnelijke natuur. De aarde is een werkelijk organisme, een werkelijk levend wezen. Als men zich de mens als levend wezen voorstelt, kan men zich zijn bloed voorstellen met de rode en witte bloedlichaampjes: deze kunnen zich slechts in het gehele menselijke organisme ontwikkelen en zo datgene zijn wat ze zijn. Wat deze rode en witte bloedlichaampjes voor de mensen zijn, dat zijn wij mensen voor het aarde-organisme. Wij behoren volkomen aan het aarde-organisme toe, wij zijn een deel van het gehele aardeleven, en wij beschouwen onszelf alleen juist, als wij zeggen: Als afzonderlijke mens zijn wij niets, wij zijn pas volledig als wij ons inleven in de aarde, waarvan wij slechts het skelet, de minerale schaal beschouwen, zolang wij niet de geestelijke zijde van dit aarde-organisme onderkennen.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Bedeutung der Geistesforschung für das sittliche Handeln – Bielefeld, 6 maart 1911 (bladzijde 127-128)

5135a167-37b2-4ced-890a-47d2fe6c1602

Eerder geplaatst op 23 mei 2018  (2 reacties)

Tegenstrevende krachten (2 van 2)

Deze krachten zijn zo geweldig dat, bleven zij later zo doorwerken, ons organisme zou wegkwijnen onder de heiligheid van deze krachten. Slechts dan moet de mens zich tot deze krachten wenden, als hij de ontwikkelingsweg gaat, die hem in bewust contact brengt met de bovenzinnelijke wereld. In verband hiermee kan men een belangrijke uitspraak uit het Nieuwe Testament begrijpen. “Indien gij niet wordt gelijk de kinderkens,zo zult gij het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.” 

Want wat kan de mens als een hoog ideaal zien, wanneer hij het voorafgaande als juist aanvaardt? Dit: steeds dichter te komen tot wat men kan noemen een bewuste verhouding tot de krachten, die in de eerste kinderjaren onbewust aan de mens werken.- Daarbij moet echter in aanmerking worden genomen, dat de mens onder het geweld van deze krachten zou bezwijken, als ze zonder meer op zijn bewuste leven zouden inwerken.

Daarom is voor het verwerven van die vermogens, die tot een waarnemen van bovenzinnelijke werelden leiden, een zorgvuldige voorbereiding noodzakelijk. Door deze voorbereiding kan de mens er naar streven om in staat te zijn, datgene te verdragen wat hij in het gewone leven juist niet verdragen kan.

Bron: Rudolf Steiner – De geestelijke leiding van mens en mensheid (bladzijde 22)

Vertaling: Fr. Hardam van Omme en P. Henny-van Suchtelen – Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist.

Duitstalig: Rudolf Steiner – GA 15 – Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit: I. Kapitel – Kopenhagen, 6 juni 1911 (bladzijde 19-20)

51XRSX6HZWL._SX323_BO1,204,203,200_

Eerder geplaatst op 9 mei 2019  (3 reacties)

Leven ten koste van anderen

Vandaag de dag denken veel mensen er nog niets bijzonders bij als ze zich ten koste van andere mensen verrijken, op kosten van anderen leven. Niet alleen dat de mensen dit ten koste van anderen leven niet bijzonder in een morele zelfkritiek betrekken, ze denken er niet eens over na. Als ze er namelijk over nadachten, dan zouden ze vinden dat men veel meer ten koste van anderen leeft dan de mensen gewoonlijk menen. Iedereen leeft namelijk ten koste van anderen.

Nu zal zich het bewustzijn ontwikkelen dat het leven ten koste van anderen ook in de gemeenschap hetzelfde betekent als wanneer zich een of ander orgaan in een organisme zich ten koste van een ander orgaan op onrechtmatige wijze ontwikkelt, en dat het geluk van de afzonderlijke mens in werkelijkheid niet mogelijk is zonder het geluk van het geheel.

Dat vermoeden tegenwoordig natuurlijk de mensen nog niet, maar dat moet geleidelijk aan een basisgedachte zijn van een werkelijk menselijke moraal. Vandaag de dag streeft ieder zijn eigen geluk in de eerste plaats na, denkt er niet aan dat het eigen geluk in wezen slechts mogelijk is bij het geluk van alle anderen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – Erdensterben und Weltenleben – Berlijn, 19 maart 1918 (bladzijde 111)

Er is geen slechtere frase dan deze

Er is geen slechtere frase dan deze: ‘Men hoeft slechts in zichzelf naar binnen te kijken.’ Daar vindt men echter alleen maar het lagere zelf. Men moet met liefde buiten zich zoeken en men zal vinden. Ik heb mensen gekend die zeiden: ‘Wat heb ik nodig? Ik heb helemaal niets nodig, want ik ben Atma (ziel).’ – En hoewel ze dan ook voortdurend ‘Atma, ik ben Atma’ zeggen, brengen ze het zich niet in het bewustzijn, omdat ze van Atma niet meer weten dan dat het woord vier letters heeft. Dat in zichzelf zien leidt slechts tot afsluiting. Wij zijn niets dan een deel van de wereld. De vinger is alleen vinger doordat hij aan het lichaam blijft; scheidt u hem van het organisme, dan is hij niet meer vinger. De vinger scheidt zich niet van het organisme; maar de mens is zo “slim” om te geloven dat hij zich van de aarde zou kunnen losmaken, hoewel men hem slechts een paar kilometer boven de aarde hoeft te brengen, en hij vergaat. […] Het is de grootste vergissing de god in zichzelf te willen vinden. Van zichzelf loskomen door het zich verdiepen in alle details van de wereld, dat is het juiste. Wie zich toelegt op liefde en deemoed, vindt de godzaligheid, terwijl hij die god in zichzelf zoekt, verhardt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 98 – Natur- und Geistwesen- ihr Wirken in unserer sichtbaren Welt – Wenen 7 november 1907 (bladzijde 38-39)

 Eerder geplaatst op 21 juni 2012

Over koorts

De koorts is geen ziekte, maar de mens roept vanuit zijn gehele organisme de som van zijn krachten samen om de schade aan het lichaam weer te herstellen. Deze opstand van het hele organisme tegen de schade drukt zich normaal gesproken uit in koorts. De koorts is het weldadige, het genezende bij de ziekte. Het afzonderlijke beschadigde lichaamsdeel kan zich niet genezen, het moet van andere zijde de krachten krijgen toegevoerd, en dat heeft zijn uitdrukking in de koorts.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn 21 december 1908 (bladzijde 155)