Steiner als opvoeder en huisonderwijzer (3 van 3)

Mijn pupil kon het gymnasium aflopen, waarbij ik hem tot de ‘Unterprima’ begeleidde, daarna had hij mij niet meer nodig. Na het eindexamen ging hij medicijnen studeren, hij werd arts en is als zodanig in de wereldoorlog omgekomen. De moeder, die door mijn werken met haar zorgenkind, dat ze innig lief had, in een trouwe vriendschap met mij verbonden was, stierf korte tijd later. De vader overleed reeds eerder.

Een groot deel van mijn jeugd is met deze taak vergroeid. Vele jaren ging ik ’s zomers met de familie naar de Attersee in Salzkammergut, waardoor ik de heerlijke natuur van de Oostenrijkse Alpen leerde kennen. Langzamerhand kon ik de privélessen, die ik eerst nog had aangehouden bij mijn pedagogische taak, aan anderen overdragen, waardoor ik weer tijd kreeg voor mijn eigen studie.

Voor ik bij deze familie kwam had ik in mijn leven weinig gelegenheid gehad om deel te nemen aan kinderspelen. Mijn ‘tijd van spelen’ kwam voor mij pas na mijn twintigste jaar. Maar ik moest ook leren hóe men speelt, daar ik zelf spelleider moest zijn. Ik vond dit heerlijk en ik meen zelfs dat ik tenslotte in mijn leven niet minder heb gespeeld dan andere mensen. Alleen heb ik datgene wat men anders vóór zijn tiende jaar in dit opzicht doet, tussen mijn drie- en mijn achtentwintigste jaar ingehaald.

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 – MEIN LEBENSGANG (bladzijde 107-108)

Overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 71-72) – Vertaling W.A.C. Labberté 

rudolf-steiner-mein-lebensgang

Eerder geplaatst op 28 mei 2018

 

Steiner als opvoeder en huisonderwijzer (2 van 3)

Door deze pedagogische taak werd er voor mij een rijke bron van kennis aangeboord. Door wat ik in de praktijk te brengen had, opende zich voor mij een blik in de samenhang tussen het geestelijk-psychische en het lichamelijke deel van de mens. Ik merkte hoe opvoeding en onderwijs een kunst moeten worden, waarvan het fundament een werkelijke kennis omtrent de mens is. Ik moest op een zorgvuldige wijze economisch te werk gaan. Voor een half uur les moest ik dikwijls twee uur voorbereiden, opdat ik de stof zo kon brengen dat in de minste tijd en met de minste geestelijke en lichamelijke inspanning de grootst mogelijke prestatie van de jongen bereikt kon worden. De opeenvolging van de vakken moest zorgvuldig worden overwogen, de hele dagindeling moest doelmatig worden samengesteld. Ik smaakte de voldoening dat de jongen na verloop van twee jaar het lagere-school onderwijs had ingehaald en voor het toelatingsexamen van het gymnasium slaagde. Zijn gezondheidstoestand was ook in sterke mate verbeterd. De bestaande hydrocefalie (waterhoofd) was belangrijk verminderd. Ik kon de ouders voorstellen om de jongen naar een gewone school te sturen. Het leek mij noodzakelijk dat hij zich temidden van andere jongens ontwikkelde. Vele jaren bleef ik als opvoeder met de familie verbonden en ik wijdde mij speciaal aan deze jongen, die de school uitsluitend kon doorlopen als zijn bezigheden thuis in dezelfde geest geschiedden waarin ik ermee was begonnen. Zoals ik reeds eerder vermeldde, leidden de bijlessen Grieks en Latijn, die ik deze jongen en nog een andere jongen in de familie moest geven, er toe om mijn eigen kennis daarvan verder te ontwikkelen. (Let wel: Steiner had zelf op de Realschule helemaal geen Latijn en Grieks gehad, hij had dit dus op eigen houtje geleerd.)

Ik moet het lot dankbaar zijn voor dit stuk van mijn leven. Want hierdoor verwierf ik mij op een levensechte wijze kennis omtrent het mensenwezen, zoals het volgens mij langs een andere weg niet mogelijk zou zijn geweest. Ook had de familie mij bijzonder liefdevol in haar midden opgenomen en we vormden samen een fijne leefgemeenschap. De vader had een agentschap in Indische en Amerikaanse katoen en gunde mij een blik in het zakenleven, wat voor mij ook zeer leerzaam was. Ik maakte kennis met een buitengewoon interessant importbedrijf met zijn verschillende commerciële en industriële aspecten en met de omgang tussen de zakenvrienden.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 – MEIN LEBENSGANG (bladzijde 105-107)

Overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 70-71) – Vertaling W.A.C. Labberté 

rudolf-steiner-mein-lebensgang

Eerder geplaatst op 27 mei 2018

 

Steiner als opvoeder en huisonderwijzer (1 van 3)

Van 1884 tot 1889 was Steiner werkzaam in een Weens koopmansgezin als opvoeder en onderwijzer. Wat hij hierover schrijft in zijn autobiografie Mijn Levensweg is zeer interessant. Ik plaats daaruit de komende dagen een paar bladzijden in drie gedeelten op deze weblog.

Het lot schonk mij een bijzondere taak op het gebied van de pedagogie. Ik werd als opvoedkundige aanbevolen bij een gezin met vier jongens. Aan drie daarvan moest ik eerst bijlessen geven voor de lagere school en later voor de middelbare school. De vierde, die ongeveer tien jaar was, kreeg ik helemaal onder mijn hoede. Hij was het zorgenkind van de ouders, vooral van de moeder. Toen ik met de familie in contact kwam was hij nauwelijks de beginselen van het lezen, schrijven en rekenen machtig. Zijn lichamelijke en psychische ontwikkeling werd als dermate abnormaal beschouwd, dat men er in de familie aan twijfelde of hij ooit echt iets zou kunnen leren. Langzaam en moeizaam vormde hij zijn gedachten. Door de minste geestelijke inspanning kreeg hij hoofdpijn en toestanden van zwakte, werd hij bleek en werd zijn psychisch gedrag zorgwekkend.

Nadat ik het kind had leren kennen, was ik van mening dat een opvoeding, aangepast aan dit fysieke en psychische organisme, de sluimerende mogelijkheden tot ontwikkeling zou moeten brengen en ik stelde de ouders voor de opvoeding aan mij over te laten. De moeder had vertrouwen in mijn voorstel en daardoor kon ik deze bijzondere pedagogische taak op mij nemen.

Ik moest de toegang vinden tot een ziel die zich als het ware in een slaaptoestand bevond en die er langzaamaan toe gebracht moest worden om de baas te worden over de lichamelijke verrichtingen. De ziel moest als het ware eerst aansluiting bij het lichaam krijgen. Ik was er van overtuigd dat de jongen zelfs grote geestelijke capaciteiten bezat, hoewel die nog verborgen waren, Dit maakte dat mijn taak mij een gevoel van diepe bevrediging gaf. Weldra toonde het kind mij op een liefdevolle wijze zijn aanhankelijkheid. Daardoor werden alleen al door het contact dat ik met hem had de sluimerende zielekwaliteiten gewekt. Voor het lesgeven moest ik speciale methodes bedenken. Als de tijd die voor een bepaalde les gepland was met een kwartier werd overschreden, dan had dit direct een nadelige invloed op de gezondheid. Tot bepaalde vakken kreeg het kind zeer moeilijk toegang.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 MEIN LEBENSGANG (bladzijde 104-105)

Overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 70) – Vertaling W.A.C. Labberté 

rudolf-steiner-mein-lebensgang

Eerder geplaatst op 26 mei 2018

De werking van een mens gaat niet alleen uit van wat hij doet, maar vooral van wat hij is

U zult geen goede opvoeder en pedagoog worden wanneer u alleen kijkt naar wat u doet en niet naar wat u bent. De antroposofische geesteswetenschap bestaat eigenlijk om de volgende reden: om het belang in te zien van het feit dat de werking van een mens in de wereld niet alleen uitgaat van wat hij doet, maar vooral van wat hij is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 293 – Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik – Stuttgart, 21 augustus 1919 (bladzijde 27)

Vertaling: Marijke Buursink 

Zie ook: VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-10)

Rudolf-Steiner-Poster

Geschilderd door Lutz Baar, een in 1946 in Berlijn geboren schilder, sinds 1970 wonende in Zweden

Eerder geplaatst  op 1 maart 2018  (6 reacties)

Mede verantwoordelijk

Als ik opvoeder ben en mijn pupil niet beantwoordt aan hetgeen ik zou wensen, moet mijn gevoel zich niet tegen hem keren, maar tegen mijzelf. Ik moet mij in zo hoge mate één met hem voelen, dat ik mij afvraag: “Is datgene, waarin hij tekort schiet, niet een gevolg van mijn eigen handelwijze?” In plaats van mijn gevoel tegen hem te richten zal ik er veeleer over nadenken hoe ik mijzelf heb te gedragen, wil mijn pupil in het vervolg beter aan mijn verwachtingen beantwoorden. Door zulk een gemoedsgesteldheid verandert gaandeweg onze hele denkwijze.

Dit geldt voor het kleinste zowel als voor het grootste. Bij deze gezindheid zie ik b.v. een misdadiger met geheel andere ogen dan wanneer ik dit standpunt niet inneem. Ik houd mijn oordeel terug en zeg tot mijzelf: “Ook ik ben maar een mens als hij. Wellicht heeft alleen de opvoeding, die mij door de omstandigheden te beurt is gevallen, mij voor een dergelijk lot bewaard.” Ik kom dan mogelijk tot de overtuiging dat deze medebroeder een ander mens zou zijn geworden, als de leermeesters, die aan mij hun moeite en zorgen besteedden, die aan hem hadden gewijd. Ik zal bedenken dat mij iets ten deel is gevallen, wat hem werd onthouden en dat ik dit voorrecht juist te danken heb aan het feit dat hij het moest missen. En dan zal het denkbeeld mij niet vreemd meer zijn dat ik slechts een schakel in de gehele mensheid ben en mede aansprakelijk voor al wat geschiedt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 10 – WIE ERLANGT MAN ERKENNTNISSE DER HÖHEREN WELTEN? – Die Bedingungen zur Geheimschulung (bladzijde 106)

Deze vertaling is overgenomen uit het boek Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebiedenHoofdstuk: De voorwaarden voor de innerlijke scholing (bladzijde 90-91) – Vierde druk 

Dit werk is later verschenen met de titel De weg tot inzicht in hogere werelden.     

Eerder geplaatst op 26 december 2017  (1 reactie)

Weg-tot-inzicht-in-hogere-werelden-2013