Dit is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden

Er is door mij al vaker bij openbare voordrachten op gewezen wat ik u hier nu meer precies zou willen benadrukken. Ziet u, de mensen denken: Oog is oog, orgaan is orgaan, long is long, lever is lever enzovoort. – Dat is echter niet waar. Het menselijk oog is een orgaan dat ook bij het dier aanwezig is als oog, maar het is gemodificeerd doordat bij de mens het Ik er in opgenomen is (Duits: eingegliedert ist). 

Zo is het eveneens bij alle overige organen. En wat plaatsvindt in het orgaan, wat met name echter bij zieke mensen de allergrootste rol speelt, daarvoor is deze doordringing met het Ik belangrijker dan wat bij niet met het Ik doordrongen organen in de dierenwereld optreedt. 

Dat is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden en de mensen zijn zo dat ze op dit gebied niet nalaten altijd weer opnieuw te oordelen: Hier heb ik een mes, mes is mes. […] – Ja, maar als het ene mes een tafelmes, het andere een scheermes is, dan is het toch onmogelijk om te stellen dat een mes een mes is. Zo is het eveneens als men zegt: Het menselijk oog en het dierlijk oog verklaart men op dezelfde wijze.  

Het is gewoon een onding om alleen vanuit de uiterlijke verschijning het verklarende principe te willen zoeken, en in het bijzonder leidt het dan tot niets als men op het louter uiterlijke aanzien een studie baseert. Deze studie die men op het dierenwezen baseert, verhindert dan om bepaalde verhoudingen bij de mens ordentelijk te bestuderen, omdat deze nu eenmaal alleen juist voor het zielenoog komen te staan als men zich bewust is: bij de mens zijn juist de aan de buitenkant liggende organen het allermeest van het Ik doordrongen en door het Ik gevormd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 312 – Geisteswissenschaft und Medizin – Dornach, 3 april 1920 (bladzijde 269-270)

Eerder geplaatst op 19 november 2016

Wat het oog ziet, is van groot gewicht

Veel mensen geloven dat het materialisme van onze moderne tijd voortkomt uit het feit dat zo veel materialistische geschriften gelezen worden. Maar de occultist weet dat dit slechts een geringe invloed heeft. Wat het oog ziet, is van veel groter gewicht, want het heeft invloed op processen in de ziel, die min of meer in het onbewuste verlopen. Dit heeft een bij uitstek praktisch belang. […]  Waar in de uiterlijke vorm ziel is, daar stromen ook de zielekrachten over op wie het ziet en bekijkt. […] De antroposofische opvoedkunst zal er opmerkzaam op maken dat wat het oog ziet, de mensen diep beïnvloedt. […] De geesteswetenschapper weet hoeveel ervan afhangt in wat voor vormenwereld de mens leeft. […]

Rondom het midden van de Middeleeuwen ontstond langs de Rijn die merkwaardige religieuze beweging die men de Duitse Mystiek noemt. Een ontzaglijke verdieping en verinnerlijking ging van de leidende geesten van de christelijke mystiek uit, van Meester Eckhart, Tauler, Suso, Ruysbroek en anderen, die men “papen” noemde. In de dertiende en veertiende eeuw had de naam “paap” nog niet de betekenis van tegenwoordig, het was nog iets eerbiedwaardigs. Men noemde de Rijn in die tijd de “grote papensteeg van Europa”. En weet u waar deze grote verdieping en verinnerlijking van het menselijk gemoed, deze vrome gevoelens, die een innige vereniging met de goddelijke wezenskrachten zochten, opgewekt zijn? Ze zijn opgewekt in de gotische kathedralen met hun spitse gewelven, pilaren en zuilen. Dat heeft deze zielen opgevoed. Zo sterk werkt het wat wordt gezien. Wat de mens ziet, wat in zijn ziel gegoten is vanuit zijn omgeving, dat wordt in hem een kracht. Daarnaar vormt hij zichzelf – tot in zijn volgende incarnatie. […]

Een bouwstijl wordt niet uitgevonden, hij wordt in een tijd geboren vanuit de grote gedachten van de ingewijden; zij laten het instromen in de wereld. De bouwwerken ontstaan, ze werken op de mensen; de menselijke zielen nemen in zich iets op van de in deze vormen levende spirituele kracht. Dat wat de ziel opgenomen heeft door het aanschouwen van de bouwvormen – bijvoorbeeld de gotiek – dat treedt naar voren in de stemming van de zielen: innige zielen ontstaan, die naar het hogere opkijken. Een paar eeuwen geleden hebben mensen wat in de gotische stijl leefde, in zich opgenomen.

En nu volgen we deze mensen enige eeuwen verder, die in de ziel de kracht van deze bouwkundige vormen opgenomen hebben – ze tonen nu in hun volgende incarnatie de uitdrukking van deze innerlijke gemoedstoestand in hun fysionomie, in hun gezichten. De zielen van de mensen hebben de gezichten gevormd. Zo ziet men waarom zulke kunsten beoefend worden. Ver, ver vooruit in de verre toekomst zien de ingewijden. Daarom vormen ze in een bepaalde tijd uiterlijke kunstvormen, architectonische stijlen in het groot. Zo wordt in de mensenzielen de kiem voor toekomstige mensheidstijdperken gelegd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 101 – Mythen und Sagen/Okkulte Zeichen und Symbole – Stuttgart, 14 september 1907 (bladzijde 158-160)

Eerder geplaatst op 27 september 2016 (4 reacties)

Materie is de uiterlijke verschijningsvorm van geest

Wat materie is, verhoudt zich tot geest zoals ijs tot water. Lost u het ijs op, dan is het water. Lost u materie op, dan verdwijnt ze als materie en wordt geest. Alles wat materie is, is geest, is de uiterlijke verschijningsvorm van geest. Het zal nog lang duren tot men deze laatste consequentie moet trekken dat niet het oog het licht, maar het licht het oog gevormd heeft, en de tonen die we horen het oor. Dan zal men ertoe komen, in te zien dat alle materie uit de geest geboren is, en men zal de natuurwetenschappelijke feiten, zonder logische onderbreking, in de geesteswetenschap over leiden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn, 17 oktober 1907 (bladzijde 59-60)

Eerder geplaatst op 20 maart 2015

Het oog is gevormd door het licht voor het licht

Hoe bekend zijn voor de negentiende eeuwse wereldbeschouwer de woorden van Schopenhauer: ‘De wereld is mijn voorstelling’, ‘Geen kleuren, geen licht zonder oog’. – Goethe zet hier zeer logisch tegenover: ‘Zeker, zonder oog is geen licht waar te nemen; zeker, als de ogen er niet zouden zijn, dan zou de wereld duister en stom (?- Duits: stumm) zijn!’

Ik heb vaker, zelfs in openbare voordrachten, op dit gezichtspunt van de negentiende eeuw opmerkzaam gemaakt. Maar Goethe zet hier het omgekeerde tegenover: ‘Zonder licht geen oog, want het licht heeft het oog gevormd voor het licht.’ Uit onbestemde organen, zegt Goethe, heeft het licht het oog geschapen (Duits: hervorgezaubert)!

Bron: Rudolf Steiner – GA 175 – Bausteine zu einer Erkenntnis des Mysteriums von Golgatha – Berlijn, 14 april 1917 (bladzijde 259)

Dit is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden

Er is door mij al vaker bij openbare voordrachten op gewezen wat ik u hier nu meer precies zou willen benadrukken. Ziet u, de mensen denken: Oog is oog, orgaan is orgaan, long is long, lever is lever enzovoort. – Dat is echter niet waar. Het menselijk oog is een orgaan dat ook bij het dier aanwezig is als oog, maar het is gemodificeerd doordat bij de mens het Ik er in opgenomen is (Duits: eingegliedert ist).

Zo is het eveneens bij alle overige organen. En wat plaatsvindt in het orgaan, wat met name echter bij zieke mensen de allergrootste rol speelt, daarvoor is deze doordringing met het Ik belangrijker dan wat bij niet met het Ik doordrongen organen in de dierenwereld optreedt.

Dat is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden en de mensen zijn zo dat ze op dit gebied niet nalaten altijd weer opnieuw te oordelen: Hier heb ik een mes, mes is mes. […] – Ja, maar als het ene mes een tafelmes, het andere een scheermes is, dan is het toch onmogelijk om te stellen dat een mes een mes is. Zo is het eveneens als men zegt: Het menselijk oog en het dierlijk oog verklaart men op dezelfde wijze.  

Het is gewoon een onding om enkel vanuit de uiterlijke verschijning het verklarende principe te willen zoeken, en in het bijzonder leidt het dan tot niets als men op het louter uiterlijke aanzien een studie baseert. Deze studie die men op het dierenwezen baseert, verhindert dan om bepaalde verhoudingen bij de mens ordentelijk te bestuderen, omdat deze nu eenmaal alleen juist voor het zielenoog komen te staan als men zich bewust is: bij de mens zijn juist de aan de buitenkant liggende organen het allermeest van het Ik doordrongen en door het Ik gevormd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 312 – Geisteswissenschaft und Medizin – Dornach, 3 april 1920 (bladzijde 269-270)

Eerder geplaatst op 6 september 2015