De menselijke intelligentie zal steeds sterker de neiging vertonen het kwade uit te den­ken

Onze in­telligentie gaat een bepaalde weg; tegenwoordig verkeren we nog sterk in een ontwikkeling van de intelligentie zoals de Grieken die hadden. Door onze intelligentie begrijpen wij dat wat aan de dood onderhevig is. Maar ook deze vorm van intel­ligentie die het dode begrijpt, verandert. In de komende eeu­wen en millennia zal deze intelligentie iets totaal anders wor­den. Onze intelligentie heeft nu al een bepaalde aanleg. De mensheid zal terechtkomen in een ontwikkeling van de intelli­gentie waarin deze de neiging zal hebben alleen het onware, de dwaling, het bedrog te begrijpen, en alleen het kwade uit te denken.

De leerlingen van de esoterische scholen, en met name de ingewijden, wisten vanaf een bepaalde tijd dat de menselijke intelligentie een ontwikkeling naar het kwade doormaakt en dat het steeds moeilijker zal worden alleen door intelligentie het goede te herkennen. De mensheid verkeert nu nog in deze overgang. Wij zouden kunnen zeggen: het lukt de mens nog net, wanneer hij zijn intelligentie gebruikt en geen buitenge­woon wilde instincten in zich heeft, enigszins naar het licht van het goede op te zien. Maar deze menselijke intelligentie zal steeds sterker de neiging vertonen, het kwade uit te den­ken, het kwade in te voegen in het morele en in het kennen, de dwaling.

Dat was een van de redenen waarom de ingewijden zich de mannen van zorg noemden, omdat de ontwikkeling van de mensheid in de eenzijdigheid, zoals ik die zojuist uiteengezet heb, inderdaad zorgen baart; zorgen juist om de ontwikkeling van de intelligentie. Het is tenslotte niet voor niets dat de intelligentie de moderne mens zozeer met trots en hoogmoed vervult. Dat is, zo zou ik het willen noemen, een voorproefje voor het kwaad-worden van de intelligentie in de vijfde na-Atlantische periode, waarin wij nog maar aan het begin staan. Wanneer de mens niets anders zou ontwikkelen dan zijn intel­ligentie, dan zou hij op aarde een boos wezen worden. Wan­neer wij vertrouwen willen hebben in de toekomst van de mensheid en deze toekomst als een vruchtbare toekomst wil­len zien, dan mogen wij niet vertrouwen op de eenzijdige ont­wikkeling van de intelligentie. In de Egyptisch-Chaldeeuwse tijd was deze intelligentie nog iets goeds, maar daarna is zij tot iets geworden dat verwant is met de krachten van de dood. Deze intelligentie zal een verbinding aangaan met de krachten van bedrog, van dwaling en van het boze.

Hierover zou de mensheid zich vooral geen illusies moeten maken. We moeten er in alle openheid rekening mee houden dat we ons moeten beschermen tegen de eenzijdige ontwik­keling van de intelligentie. Niet voor niets zal er juist door de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap iets anders kunnen komen: namelijk het opnemen van dat wat door een vernieuwd schouwen uit de geestelijke wereld kan worden verworven, wat niet door intelligentie begrepen kan worden maar pas begrepen kan worden wanneer men accepteert wat de wetenschap van de inwijding door middel van het schou­wen uit de geestelijke wereld haalt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 296 – Die Erziehungsfrage als soziale Frage – Dornach, 16 augustus 1919 (bladzijde 89-90)

 Overgenomen uit het boek Opvoeden en onderwijzen als sociale opgave (bladzijde 101-102). Vertaling John Hogervorst en Hanneke Nelemans.

Eerder geplaatst op 9 oktober 2016  (9 reacties)

Onwaarheid/Slechtheid/Goedheid

Dat behoort tot de mooiste en diepste inzichten, waartoe de mens het door occulte studie en esoterie geleidelijk brengt, dat hij inziet: Al het onware en slechte zal uiteindelijk toch in het goede omgezet worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Mission der neuen Geistesoffenbarung – Frankfurt, 8 januari 1911 – (bladzijde 48)

Eerder geplaatst op 16 mei 2015  (9 reacties)

Dat is waar de antroposofie het allermeest onder lijdt, dat men overal onwaarheid over haar vertelt

Men kan tegenwoordig een groot wetenschapper, een geleerde zijn, zonder werkelijk te kunnen denken. Wat komen moet, is dat men eerlijkheid cultiveert, die alle feiten in aanmerking neemt, niet alleen die welke iemand goed uitkomen om een of andere theorie op te stellen, waarmee men de mensen zand in de ogen strooit.

Ziet u, een groot deel van de woede tegen de antroposofie berust er eenvoudig op dat de antroposofie eerlijk is en men haar dat niet wil toestaan. En als de mensen meer waarheid zouden opmerken, zouden ze waarschijnlijk vaak al bij de tweede zin de pen neerleggen. Maar omdat het geheel wat ze als vijandig bouwsel moeten opvoeren, vervalt als men werkelijk antroposofie beschouwt, verzinnen ze allerlei dingen over de antroposofie. En de mensen die over antroposofie allerlei nonsens bedenken, die is het niet om de waarheid te doen. En mensen die eenmaal beginnen onwaarheid te zeggen, die gaan ook door. Daarvan komen ook de grote belasteringen van de antroposofie.

En wat is het gevolg? Dat natuurlijk degene die het niet kan doorzien, gelooft dat die antroposofen allerlei duivels zijn. Wie dat niet doorzien kan, gelooft natuurlijk de autoriteiten die de onwaarheid zeggen. Dat is waar de antroposofie het allermeest onder lijdt, dat men overal onwaarheid over haar vertelt, terwijl ze eenvoudig erop uit is de feiten juist te zien en waarachtige wetenschap is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 348 – Über Gesundheit und Krankheit – Dornach, 5 januari 1923 (bladzijde 209)

Eerder geplaatst op 16 oktober 2014

Onwaarheid

Dat is wat er nog moet gebeuren: de diepgaande ernst in het opnemen van de wetenschap van de geest, het afwennen van wat de mensen ertoe brengt, om de spirituele wetenschap op te nemen als een of ander literair product, als iets waarin men zichzelf op een iets betere wijze amuseert, omdat dit het verlangen naar het voortleven na de dood garandeert. Er is vandaag nog steeds een verschrikkelijke afstand tussen wat nodig is bij het opnemen van spirituele wetenschap en wat er echt is. […]

Al het oreren over sociale of dergelijke idealen heeft geen zin, als men niet wil kijken naar wat zeer wezenlijk in onze huidige tijd leeft. Want de schade van onze tijd gaat uit van ons verkeerde geestelijk leven, dat langzamerhand diep in onwaarheid terecht is gekomen, en dat zichzelf niet eens bewust is hoe diep ze in onwaarheid leeft.

Bron: Rudolf Steiner – GA 200 – Die neue Geistigkeit und das Christus-Erlebnis des zwanzigsten Jahrhunderts – Dornach, 31 oktober 1920 (bladzijde 139)