Onbewuste kennis

We komen door de geboorte in het bestaan op aarde (Duits: ins Dasein) met de wil om in zodanige omstandigheden terecht te komen die ons in staat stellen om onvolkomenheden van onze vorige levens te vereffenen. Dus zoeken we in de geëigende gevallen door een verborgen wil de smart op, doordat we vanuit onze voorgeboortelijke drang de onbewuste kennis hebben dat alleen de overwinning van dit lijden voor ons bepaalde belemmeringen, die we ons eerder in de weg gelegd hebben, uit de weg kan ruimen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 119 – Makrokosmos und Mikrokosmos/Die große und die kleine Welt/Seelenfragen, Lebensfragen, Geistesfragen – Wenen, 19 maart 1910 (bladzijde 31)

Eerder geplaatst op 23 december 2017   (1 reactie)

Rudolf Steiner-1

Beproeving door het lot  

Een beproeving door het lot, welke de mens doormaakt tijdens zijn leven op aarde, kan ten opzichte van de gesteldheid van de ziel tijdens dit leven iets betekenen, dat ogenschijnlijk geheel indruist tegen de menselijke wil. In het leven tussen dood en geboorte heerst in de ziel een op de wil gelijkende kracht, welke de mens op een pad brengt dat hem voert tot het beleven van een lotsbeproeving.

De ziel merkt in zekere zin dat haar een uit een vroeger aardeleven afkomstige onvolkomenheid aankleeft. Een onvolkomenheid die haar ontstaan te danken heeft aan een minder goede daad of een minder fraaie gedachte. Tussen dood en nieuwe geboorte ontstaat in de ziel een op wilskracht gelijkende impuls tot vereffenen van de onvolkomenheid. Daarom neemt ze in haar wezen de tendens op om zich tijdens het komende aardeleven in een ongeluk te storten, teneinde door het daardoor ontstane lijden een vereffening tot stand te brengen. Na de geboorte in een stoffelijk lichaam heeft de ziel die een lotsbeproeving doormaakt, er geen vermoeden van dat zij het zelf was die in het zuiver geestelijke leven vóór de geboorte zichzelf in de richting van deze beproeving heeft gestuwd. Wat dus volledig ongewild toeschijnt bezien van het gezichtspunt van het aardeleven, is door de ziel in de bovenzinnelijke wereld gewild.

tk670pv37vi21

 Bron: Rudolf Steiner – GA 9 – Theosophie  (bladzijde 93) 

In het Nederlands te vinden in Theosofie – Hoofdstuk Afzonderlijke opmerkingen en aanvullingen

Eerder geplaatst op 22 maart 2013

Alle menselijk kwaad komt voort uit wat wij het egoïsme noemen

Uiteindelijk komt alle menselijk kwaad voort uit wat wij het egoïsme noemen. We kunnen, van de geringste kleinigheden die we als menselijke fouten zien tot de zwaarste misdaden, alles nagaan wat menselijke onvolkomenheid en menselijke slechtheid zijn, of het nu ogenschijnlijk meer van de kant van de ziel of ogenschijnlijk meer van de kant van het lichaam komt, de gemeenschappelijke grondtrek, voortkomend uit het egoïsme is overal aanwezig. We vinden de eigenlijke betekenis van het kwaad als wij het in samenhang denken met het menselijke egoïsme; en we vinden alle streven bovenuit onvolkomenheden en kwaad, als we dit streven zien in de bestrijding van wat wij het egoïsme noemen. Veel is nagedacht over deze of die ethische principes, over deze of die morele grondslagen; juist dat toont echter, hoe dieper men in ethische principes en in morele grondslagen onderduikt, dat het egoïsme de gemeenschappelijke basis is van alle menselijk kwaad. En zo kan men zeggen: de mens werkt zich des te meer uit het kwaad hier in de fysieke wereld, hoe meer hij het egoïsme overwint.

Bron: Rudolf Steiner – GA 063 – Geisteswissenschaft als Lebensgut – Berlijn, 15 januari 1914 (bladzijde 240-241)

Eerder geplaatst op 5 maart 2014

Onbewuste kennis

We komen door de geboorte in het bestaan op aarde met de wil om in zodanige omstandigheden terecht te komen die ons in staat stellen om onvolkomenheden van onze vorige levens te vereffenen. Dus zoeken we in de geëigende gevallen door een verborgen wil de smart op, doordat we vanuit onze voorgeboortelijke drang de onbewuste kennis hebben dat alleen de overwinning van dit lijden voor ons bepaalde belemmeringen, die we ons eerder in de weg gelegd hebben, uit de weg kan ruimen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 119 – Makrokosmos und Mikrokosmos/Die große und die kleine Welt/Seelenfragen, Lebensfragen, Geistesfragen – Wenen, 19 maart 1910 (bladzijde 31)